Biologie: Gedrag

Biologie Havo 4
Hoofdstuk 1 gedrag.
Door Stan Schepers en Theun schoenmaker
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Biologie Havo 4
Hoofdstuk 1 gedrag.
Door Stan Schepers en Theun schoenmaker

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je
over gedrag

Slide 2 - Woordweb

1.1 communicatie

Slide 3 - Tekstslide

leerdoelen

je weet wat een prikkel inhoudt. Je weet wat baltsgedrag en dreiggedrag is. je weet wat een rangorde is.

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn prikkels?
Prikkels zijn veranderingen in de omgeving die het gedrag van een mens of een dier beinvloedt. De persoonlijke ruimte van een mens of persoon is de omgeving in hoever een soort mag naderen zonder dat hij of zij zich bedreigd voelt.

Slide 5 - Tekstslide

rangorde
de rangorde is de volgorde van hoe hoog de dieren staan in de rang, is te vergelijken met mensen bijvoorbeeld de koning staat helemaal bovenaan de rangorde, bij dieren is dit het zelfde. Daar heb je ook een soort koning.

Slide 6 - Tekstslide

Gedrag
Baltsgedrag is een ritueel gedrag voorafgaand aan de paring.
Dreiggedrag is gedrag bij dieren om te laten zien wie de baas is tussen 2 mannetjes met als doel een vrouwtje binnen te halen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze video is niet meer beschikbaar
Welke video was dit?

Slide 8 - Tekstslide

1.2 prikkels

Slide 9 - Tekstslide

In en uitwendige prikkels.
uitwendige prikkels zijn prikkels die niet vanuit je lichaam komen zoals verandering van de temperatuur.
inwendige prikkels zijn prikkels die vanuit je lichaam komen bijvoorbeeld dorst of honger.

Slide 10 - Tekstslide

sleutelprikkel
 Een sleutelprikkel is een prikkel die altijd hetzelfde gedrag als gevolg heeft. Een supernormale prikkel is een versterkte sleutelprikkel waar een sterke reactie uit volgt.

Slide 11 - Tekstslide

1.3 functies van gedrag

Slide 12 - Tekstslide

Kunnen combineren
(Tegengestelde) gedragssystemen, conflictgedrag, ambivalent gedrag, overspronggedrag, omgericht gedrag,  leergedrag, klassiek conditioneren, actief en passief leren, operant gedrag.

Slide 13 - Tekstslide

(Tegengestelde) gedragssystemen
Zoals je in paragraaf 1 kan zien hebben dieren allerlei gedragssystemen dat zijn handelingen die een gemeenschappelijk doel hebben en volgen elkaar vaak op in een vaste volgorde. In sommige situaties kunnen er 2 gedragssystemen optreden zoals vluchten en vechten. Dit zijn tegengestelde gedragssystemen omdat je 2 verschillende uitkomsten hebt.

Slide 14 - Tekstslide

Conflict gedrag
In de vorige dia zie dat je tegengestelde gedrag kan hebben, soms kan dit ook tegelijk optreden. Wanneer dit gebeurd laat het organisme gedrag zien van verschillende gedragssystemen. Dit kan het zoeken naar een uitweg maar tegelijkertijd in een vechthouding te staan zijn, dit noem je conflictgedrag. Het is dus door een strijd tussen 2 systemen om het uiteindelijke gedrag te worden, waar uiteindelijk een winnaar uit komt. 

Slide 15 - Tekstslide

Ambivalent gedrag
Een soort gedrag dat vaak uit conflict gedrag ontstaat. Het is als uit de strijd tussen de 2 gedragssystemen een mix van beide komt, er is dus geen echte winnaar en het wisselt telkens met elkaar af. 

Slide 16 - Tekstslide

Overspronggedrag
Wat uit conflictgedrag kan ontstaan is Overspronggedrag. Overspronggedrag is als je bijvoorbeeld een presentatie houdt je eigenlijk het liefst weg wilt lopen (vluchten) maar eigenlijk moet je gewoon presenteren (vechten), door deze conflict in jezelf een plek te geven ga je heel ander gedrag vertonen: Je gaat met je haar spelen of met je hand over je been wrijven.

Slide 17 - Tekstslide

Omgericht gedrag
Dit komt ook voort uit conflict gedrag, je richt je gedrag op iets anders af. Je hebt bijvoorbeeld ruzie met je vader en bent boos op hem, je wil hem eigenlijk slaan maar weet dat dat niet veel goeds gaat brengen. Het conflict in jezelf is dus tussen doen wat je wilt en wat je beter kan doen, de woede in jou richt je dan af op iets anders de deur bijvoorbeeld. 

Slide 18 - Tekstslide

Leergedrag
Wanneer een organisme iets doet, kan dat gevolgen hebben. Op die gevolgen zal invloed hebben op gedrag in de toekomst. Bijvoorbeeld als een koe brandnetels als voedsel ziet en er daarna achter komt dat het niet heel fijn is om brandnetels te eten, dan zal hij in het vervolg brandnetels herkennen en vermijden. Dit heet dus leergedrag.

Slide 19 - Tekstslide

Klassiek conditioneren
Klassiek conditioneren is dat je 2 verschillende prikkels koppelt aan elkaar. Pavlov is een bekende onderzoeker op dit gebied, in het filmpje hierna word goed duidelijk gemaakt doormiddel van de onderzoeken van Pavlov wat klassiek conditioneren is.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Actief en passief leren
Actief leren is wanneer een organisme gedrag leert doordat hij er een beloning of straf door krijgt, het word aangeleerd door een ander of door zijn omgeving.
Passief leren is zoals je net in het filmpje zag dat iets automatisch word aangeleerd, door het belletje begint hij te kwijlen omdat hij het belletje associeert met eten.

Slide 22 - Tekstslide

Operant conditioneren
Operant conditioneren valt onder actief leren. Het organisme leer je iets aan door hem voor goed gedrag te belonen en voor slecht gedrag te straffen.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

1.4 
Imitatiegedrag, gedragselement/keten, gedragssystemen, antropofisme, ethogram, protocol

Slide 25 - Tekstslide

Imitatiegedrag
Als een organisme gedrag kopieert van een soortgenoot heet dat imitatiegedrag. Door dit soort gedrag te vertonen leren veel organismen gedrag aan door af te kijken bij anderen, vooral jongere organismen leren door bij de oudere organismen af te kijken wat die doen en sociaal geaccepteerd is. 

Slide 26 - Tekstslide

Gedragselementen/keten
Gedragselementen zijn de handelingen die een organisme doet, zoals likken, grommen, zwaaien. Meerdere gemeenschappelijke gedragselementen achter elkaar wordt een gedragsketen, grommen -> tanden ontblootten -> platte oren. Deze gedragselementen vormen samen dus een gedragsketen. 

Slide 27 - Tekstslide

Antroprofisme 
Antroprofisme is het geven van emotie aan dieren. Je zegt bijvoorbeeld dat jouwn hond blij is omdat hij blij kijkt, terwijl je dat helemaal niet zeker kan weten. Door deze reden word Antroprofisme afgeschreven in de wetenschap, omdat het niet de feiten weergeeft vanwege je eigen mening.

Slide 28 - Tekstslide

Gedrag beschrijven
Gedrag beschrijven doe je (als je het op een wetenschappelijke manier wilt doen) op een bepaalde manier. Je moet altijd zo objectief mogelijk het gedrag probeert te beschrijven, als het niet subjectief is omschreven dan noem je dat subjectieve interpretatie. Vaak worden er voor het beschrijven van gedrag Ethogrammen. 

Slide 29 - Tekstslide

Gedrag beschrijven
Bij Ethogrammen maak je een lijst met zo objectief en zo nauwkeurig mogelijke beschrijvingen van het gedrag, vaak in afkortingen.
Je kan ook een protocol maken, dan schrijf je vaak van te voren al aantal gedragselementen en word dan vaak geturfd hoe vaak die voorbij komen. 

Slide 30 - Tekstslide

Onderzoek doen
Je begint met een onderzoeksvraag, die moet objectief zijn aangezien je een subjectieve onderzoeksvraag niet kan beantwoorden. Aangezien je immers nooit zeker weet wat een dier leuk/fijn/vervelend vind, wel kan je er achter komen of iets invloed heeft op het gedrag van het dier.

Slide 31 - Tekstslide

Onderzoek doen
Zodra je de onderzoeksvraag klaar hebt bestudeer je het huidige gedrag van het dier, hierbij maak je dan gebruik van ethogrammen en protocollen. Daarna ga je de situatie veranderen om antwoord te krijgen op je onderzoeksvraag, het is belangrijk om maar 1 variabele te veranderen om zeker te weten dat die verandering het oorzaak is van het mogelijk verschil in gedrag.

Slide 32 - Tekstslide

Onderzoek doen
Na het veranderen van de situatie ga je weer kijken naar het gedrag van de organismen ook weer in protocollen/ethogrammen. Uiteindelijk trek je hier een (voorlopige) conclusie uit. 

Slide 33 - Tekstslide

1.5 ontwikkeling van gedrag 

Slide 34 - Tekstslide

  Het gedrag van babys bestaat uit veel bewegingen die het kind niet bewust uitvoert, dit worden reflexen genoemd. bij een reflex reageert het zenuwstelsel met een vaste reactie op een bepaalde prikkel.

Slide 35 - Tekstslide

reflexen zijn aangeboren en niet aangeleerd. Na een maand of 3 vertoond de baby ander gedrag, bewust gedrag. Dit is aangeleerd gedrag, het kind maakt dan bijvoorbeeld zijn eerste geluidjes.

Slide 36 - Tekstslide

Speelgedrag
een voorbeeld van speelgedrag is kleuren of tekenen. Kinderen vertonen dit gedrag vaak. door dit gedrag leert een kind om zijn spieren te beheersen. Via dit gedrag oefenen kinderen hun sociale vaardigheden. ze gebruiken imitatiegedrag.

Slide 37 - Tekstslide

Rolpatronen
rolpatronen zijn vaak terug te vinden bij kinderen. De term rolpatronen houdt in dit geval in dat jongens met autos spelen en meisjes met poppen. Tegenwoordig zie je dat deze rolpatronen wegnemen. Dat is te zien aan bijvoorbeeld dat meisjes steeds meer gaan voetballen terwijl

Slide 38 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een gedragsketen?
A
Jezelf aankleden voor het voetbal
B
Remmen met je fiets
C
Groente snijden voor de groentensoep
D
De lamp aanzetten in een donkere kamer

Slide 39 - Quizvraag

Na het horen van een knal gooit je kamergenoot een prop tegen je hoofd. Na een tijd duik je vanzelf weg bij het horen van de knal. Welk leerproces is dit?
A
Operante conditionering
B
Klassieke conditionering
C
Gewenning
D
Inzicht

Slide 40 - Quizvraag

Wat is ritueel gedrag

Slide 41 - Open vraag

Een mus leert dat het geluid van de schoolbel betekent dat er veel broodkruimels op het plein komen te liggen
A
Inzicht
B
Klassiek conditioneren
C
Operant conditioneren
D
Imiteren

Slide 42 - Quizvraag

Een gedragsketen bestaat uit bij elkaar horende gedragselementen
A
waar
B
niet waar

Slide 43 - Quizvraag

Door straffen en belonen heeft een dolfijn geleerd om door een hoepel te springen
A
Inzicht
B
Klassiek conditioneren
C
Operant conditioneren
D
Imiteren

Slide 44 - Quizvraag

wat is een sleutelprikkel

Slide 45 - Open vraag