In deze les zitten 58 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.
Onderdelen in deze les
Vandaag
herhalen ziekteverwekkers dmv quiz
leerdoelen
lezen hoofdstuk 3
uitleg
maken opdracht 3
uitleg
maken opdracht 4
afsluiten
Slide 1 - Tekstslide
herhalen
Slide 2 - Tekstslide
Welke ziekteverwekker is het kleinst?
A
bacterie
B
schimmel
C
virus
D
prion
Slide 3 - Quizvraag
Een bacterie is...
A
Een levend organisme die zich verplaats met geslachtsgemeenschap
B
Een niet levend organisme die zich alleen onder vrouwen verplaatst
C
Een levend organisme die zich makkelijk kan verplaatsen
D
Een niet levend organisme die zich makkelijk kan verplaatsen
Slide 4 - Quizvraag
Bacteriën kunnen snel groeien. Je ziet hier 1 deling.
1 bacterie deelt zich in een half uur. Hoeveel bacteriën zijn er na 2 uur?
A
4
B
8
C
16
D
32
Slide 5 - Quizvraag
Op kweek zetten van urine. De urine wordt in het laboratorium op voedingsbodems op kweek gezet bij 37°C. Dit is voor de meeste bacteriën de ideale temperatuur om te groeien. Na 24 - 48 uur groeit elke bacterie uit tot een bacteriekolonie. Als er kolonies te zien zijn, is er sprake van een urineweginfectie. (blaasontsteking). Een microbiologisch analist beoordeelt de voedingsbodems. De huisarts krijgt de uitslag van de kweek en schrijft een antibiotica kuur voor.
A
Antibiotica doodt bacteriën
B
Antibiotica zorgt ervoor dat de bacteriën beter te zien zijn door de analist
C
Antibiotica stimuleert de voortplanting van bacteriën
D
Antibiotica zorgt ervoor dat bacteriën zich minder snel voortplanten
Slide 6 - Quizvraag
Een bacterie heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
Slide 7 - Quizvraag
Een virus vertoont veel levensverschijnselen en kan zich met behulp van andere organismen voortplanten. Is een virus een levend wezen?
A
Ja
B
Nee
C
Hangt van het soort virus af
D
Dat is niet te bepalen
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een virus
A
klein deeltje dat bestaat uit een cel zonder celkern
B
klein deeltje dat bestaat uit erfelijk materiaal, verpakt in een eiwitomhulsel
C
klein deeltje dat bestaat uit een cel met celwand en celkern
D
klein deeltje dat bestaat uit erfelijk materiaal in de cel
Slide 9 - Quizvraag
Een virus is:
A
een ziekteverwekker, kleiner dan elke cel
B
een slechte cel
C
een deeltje bestaand uit een eiwitmantel en erfelijk materiaal
D
een ziekteverwekker dat niet leeft
Slide 10 - Quizvraag
Welke ziekte wordt door een schimmel veroorzaakt?
A
Keelontsteking
B
Longontsteking
C
Oorontsteking
D
Zwemmerseczeem
Slide 11 - Quizvraag
1. Een schimmelkaas kun je eten
2. Een ziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie kan bestreden worden door medicijnen die gemaakt worden uit schimmels
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 12 - Quizvraag
Dit is een..... ?
A
virus
B
bacterie
C
schimmel
D
parasiet
Slide 13 - Quizvraag
Gifstof (prion)
Lintworm
Bacterie
(Cholera)
Teek
Protozoa
(Giardia)
Virus
Slide 14 - Sleepvraag
Dit is een..... ?
A
virus
B
bacterie
C
schimmel
D
parasiet
Slide 15 - Quizvraag
Een prion is...
A
een virus
B
een bacterie
C
een nucleïnezuur
D
een eiwit
Slide 16 - Quizvraag
Welke dierziekte wordt nog meer door prionen veroorzaakt?
A
MKZ
B
BVD
C
BSE
D
IBR
Slide 17 - Quizvraag
1 De ziekte vCJD heeft een lange incubatietijd, tot wel tientallen jaren; 2 Prionen bevinden zich voornamelijk in het centrale zenuwstelsel van de besmette koeien en niet in het spierweefsel; 3 Pas na overlijden kan bij een autopsie de ziekte vCJD met zekerheid worden vastgesteld. Welke van deze gegevens kan of welke kunnen het tot op heden relatief geringe aantal diagnoses vCJD verklaren?
A
Alleen 1 en 3
B
Alleen 1 en 2
C
Alleen 2 en 3
D
1, 2 en 3
Slide 18 - Quizvraag
Wat had je bij 2d Licht aan de hand van een niet genoemd voorbeeld toe waarom parasieten vaak lastig te bestrijden zijn.
Slide 19 - Open vraag
Ziekte overdracht
Leerdoelen
Je weet hoe sommige infectie ziektes kunnen worden voorkomen
Je kan de aspecifieke en de specifieke afweer omschrijven
Je kan factoren noemen die een rol spelen bij de verspreiding van ziektes
Je kan beschrijven hoe een epidemie kan beginnen en eindigen
Slide 20 - Tekstslide
lezen
hoofdstuk 3 Ziekteoverdracht
blz 19 t/m 26
timer
15:00
Slide 21 - Tekstslide
3.1 Voorkomen van ziekte
Slide 22 - Tekstslide
gesloten bedrijven
Dieren worden op eigen boerderij vermeerderd en vetgemest, veevoer wordt zelf gemaakt.
minder contact met buiten, minder kans op besmettingen met ziekte kiemen van buiten
Slide 23 - Tekstslide
Hygiëneproblemen
Slide 24 - Tekstslide
Hygiëne maatregelen
Microscoop werd uitgevonden
Bacteriën ontdekt
Hygiëne:
handen wassen
niezen en hoesten in ellenboog
wc, keuken, badkamer schoonhouden
voedsel verhitten
condoom gebruiken
Hygiëne maatregelen
Slide 25 - Tekstslide
Voedselvergiftiging voorkomen
Hygiëne in de keuken
Slide 26 - Tekstslide
Door goede hygiëne kun je infectieziekte voorkomen.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quizvraag
Door een verbetering van de gezondheidszorg en hygiëne......
A
steeg de levensverwachting in NL.
B
daalde de levensverwachting in NL.
Slide 28 - Quizvraag
3.2 Afweer tegen ziektes
Slide 29 - Tekstslide
Niet-specifieke afweer
De niet-specifieke afweer is niet gericht op een speicifieke ziekteverwekker.
De niet-specifieke afweer is aangeboren.
Slide 30 - Tekstslide
Lijnen van afweer
Hoe voorkomt het lichaam dat het ziek wordt?
1e lijn: fysieke barrière; ziekteverwekker kan niet naar binnen.
2e lijn: aspecifieke afweer; witte bloedcellen eten ziekteverwekkers op.
3e: specifieke afweer; antistoffen binden aan een specifieke ziekteverwekker .
Slide 31 - Tekstslide
Aspecifieke afweer
1e afweerlinie:
Mechanische afweer: huid, slijmvliezen
Chemische afweer: zoutzuur maagsap, pH huid
2e afweerlinie:
witte bloedcellen vernietigen ziekteverwekkers
Slide 32 - Tekstslide
Aspecifieke afweer
Fagocyten (witte bloedcellen) kunnen ziekteverwekkers waarnemen en onschadelijk maken door deze op te nemen (fagocyteren).
2 typen fagocyten: granulocyten en macrofagen.
Slide 33 - Tekstslide
het ontstaan van de witte bloedcellen
Slide 34 - Tekstslide
Specifieke afweer en antistoffen
Slide 35 - Tekstslide
Specifieke afweer: antistoffen
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
ontstaan specifieke afweer
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Tekstslide
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Slide 45 - Tekstslide
Slide 46 - Tekstslide
maken opdracht 3
Voor extra uitleg kijk filmpje op volgende slide
Slide 47 - Tekstslide
Slide 48 - Video
3.3 Verspreiding van ziekten
Slide 49 - Tekstslide
Slide 50 - Video
Slide 51 - Video
Slide 52 - Video
3.4 Epidemieën
Slide 53 - Tekstslide
wil je een uitleg filmpje kijken over
Pokken in america
De opkomst van HIV
Slide 54 - Poll
Slide 55 - Video
Slide 56 - Video
maken:
4. Opdracht: als ratten zo snel
Slide 57 - Tekstslide
Lesdoelen gehaald?
Je weet hoe sommige infectie ziektes kunnen worden voorkomen
Je kan de aspecifieke en de specifieke afweer omschrijven
Je kan factoren noemen die een rol spelen bij de verspreiding van ziektes
Je kan beschrijven hoe een epidemie kan beginnen en eindigen