Taalbeschouwing les 2

Taalbeschouwing les 2



Inspiratiemoment proza
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Taalbeschouwing les 2



Inspiratiemoment proza

Slide 1 - Tekstslide

Wat leren jullie deze les?
1. Je weet wat proza betekent.
2. Je hebt kennis gemaakt met een kort verhaal.
3. Je begrijpt het verschil tussen fictie en non-fictie.
4. Je kent het verschil tussen een tragedie, fabel en sprookje.
5. Je weet welke vertelperspectieven er zijn, en kan deze binnen een tekst herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is proza?
  • Verhalende geschreven of gesproken taal

  • Dramatiek: alle toneelstukken;
  • Epiek: alle verhalende teksten;


  • Lyriek: alle gedichten en liedjes.

Slide 3 - Tekstslide

Welk kort verhaal willen jullie horen
A
Vleeslap
B
Lift

Slide 4 - Quizvraag

Beantwoord de vragen
1. Vanuit welk perspectief wordt dit geschreven? Wie vertelt?
2. Kan dit verhaal echt gebeurd zijn?
3. Wat is het verschil tussen wat ik voorlees en de boeken die jullie nu lezen? Alle verschillen mogen!

Slide 5 - Tekstslide

De slinkse vos is de beer te slim af. Door een list steekt de beer zijn hoofd in een hol vol honing, waarin zin hoofd vast komt te zitten.
A
Sprookje
B
Tragedie
C
Fabel

Slide 6 - Quizvraag

Fictie en non-fictie

Fictie betekent 'bedacht'.
Non-fictie betekent 'waargebeurd'. 

Wat nou als er delen echt gebeurd zijn en delen niet?
Fabel, tragedie en sprookje

Fabel: dierenverhaal met moraal.

Tragedie: verhaal met treurig of rampzalig einde.

Sprookje: verhalen waarin goed en slecht centraal staan.

Slide 7 - Tekstslide

De hoofdpersoon wacht zijn hele leven op zijn jeugdliefde, maar eindigt met een onterechte gevangenisstraf doordat zij hem in zijn rug steekt.
A
Sprookje
B
Tragedie
C
Fabel

Slide 8 - Quizvraag

Vertelperspectieven
1. Auctoriale verteller: een verteller die buiten het verhaal staat, de verteller is alwetend.
2. Personale verteller: verteller volgt de hoofdpersonages, verhaal wordt vanuit een derde persoon verteld. 
3. Ik-verteller: verhaal wordt vanuit de hoofdpersoon verteld, de verteller beleefd dus zelf de gebeurtenissen. 

Slide 9 - Tekstslide

Groepsopdracht
Vind de juiste eigenschappen bij de verhalen en voeg deze samen in een poster, je maakt twee posters met twee korte verhalen:

Fictie of non-fictie: omschrijf waarom jullie dit denken.
Welk vertelperspectief? Omschrijf jullie argumentatie. 

Klaar? Laat de posters aan mij zien en zet de taak voor vandaag
op voldaan via It's Learning. De posters zijn jullie exit-ticket.
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

Afsluiting
Hand omhoog is 'ja'.

1. Ik snap het verschil tussen fictie en non-fictie.
2. Ik begrijp het verschil tussen een fabel, tragedie en sprookje.
3. Ik kan de drie vertelperspectieven herkennen. 

Indien tijd over: raadgedicht

Slide 11 - Tekstslide