Grieks: betrekkelijk voornaamwoord

Betrekkelijke voornaamwoorden
in het Grieks
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Betrekkelijke voornaamwoorden
in het Grieks

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

In de volgende twee dia's staan twee zinnen met een betrekkelijk voornaamwoord:

De eerste zin is een zin in het Nederlands.
De tweede zin is dezelfde zin in het Grieks.

De volgende begrippen worden in de volgende twee dia's gebruikt:
- betrekkelijke bijzin
- betrekkelijk voornaamwoord
- antecedent

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Betrekkelijk bijzin: zinsdeel dat met het betrekkelijk voornaamwoord begint. 

Antecedent: zelfstandig naamwoord waar de betrekkelijke bijzin betrekking heeft 

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht
Geef in de volgende dia's aan in welke naamval het betrekkelijk voornaamwoord in het Grieks zou staan.

Bijvoorbeeld: de man, die wij zien, is een zeeman

In het Grieks zou 'die' in de accusativus staan, omdat 'die' het lijdend voorwerp is bij 'wij zien'

Slide 7 - Tekstslide

1. Het meisje, dat op straat loopt, heeft een rode broek aan.
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 8 - Quizvraag

2. De vrouw, van wie ik dit cadeau heb gekregen, heet Simone.
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 9 - Quizvraag

3. De Griekse goden, die ik erg bewonder, zijn onsterfelijk.
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 10 - Quizvraag

4. De meneer, met wie ik praat, heeft een grote neus.
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 11 - Quizvraag

5. Het boek, dat ons inspireert, is geschreven door Plato.
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 12 - Quizvraag

6. De woorden, waardoor ik erg boos werd, werden door de leraar uitgesproken.
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Ken je deze rijtjes dus al uit je hoofd?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Slide 16 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Kies in de volgende zinnen het passende betrekkelijk voornaamwoord.

Let daarbij op het volgende:
- het geslacht en getal is gelijk aan het antecedent
- de naamval is afhankelijk van de functie in de bijzin

Slide 17 - Tekstslide

Ἄφρων σὺ εἶ, ... τὸν πάτρα οὐκ ἀνεγίγνωσκες
(ἀφρων: dwaas; σὺ: jij; εἶ: (jij) bent;
ὁ πατηρ, πατρος: vader ἀναγιγνωσκω: herkennen)
A
B
ὅς
C
ἧς
D
ἅς

Slide 18 - Quizvraag

Τὰ ἔπη, ... Ὀδησσεὺς λεγει, ψεύδη εἰσιν
(το ἐπος: woord; λεγω: zeggen
ψευδος: leugenachtig; εἰσιν (zij) zijn)
A
B
C
ἧς
D
ἅς

Slide 19 - Quizvraag

ἡ πόλις, ἐν ... ᾠκοῦμεν, ἀπώλετο
(ἡ πολις: de stad; οἰκεω: wonen; ἀπώλετο: ging ten gronde)
A
αἷ
B
C
αἷς
D
ἧς

Slide 20 - Quizvraag

Ὁ οἶνος, ... ἀεὶ πίνομεν, ἡδύς ἐστιν
(ὁ οἰνος: wijn; ἀεὶ: altijd; πινω: drinken; ἡδυς: lekker)
A
ὧν
B
C
ὅν
D
ὅς

Slide 21 - Quizvraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Kies voor de volgende zinnen de juiste vertaling.

Slide 22 - Tekstslide

Ἄφρων σὺ εἶ, ὅς τὸν πάτρα οὐκ ἀνεγίγνωσκες
(ἀφρων: dom; ἀναγιγνωσκω: herkennen)
A
Jij bent dom (jij), die je vaderland niet herkende.
B
Jij bent dom (jij), die je vader niet herkende.
C
Jij bent dom (jij), die door je vaderland werd herkend.
D
Jouw vader, die jou niet herkende, is dom.

Slide 23 - Quizvraag

Τὰ ἔπη, ἅ Ὀδησσεὺς εἶπεν, ψεύδη ἦν
(το ἐπος: woord, ψευδος: leugenachtig)
A
Odysseus zei woorden, die onwaar waren.
B
Het verhaal, dat Odysseus vertelde, was niet onwaar.
C
De woorden, die Odysseus sprak, waren onwaar.
D
De woorden, waarmee Odysseus sprak, waren onwaar.

Slide 24 - Quizvraag

ἡ πόλις, ἐν ᾗ ᾠκοῦμεν, ἀπώλετο
(ἡ πολις: de stad; οἰκεω: wonen; ἀπώλετο: ging ten gronde)
A
De stad, die wij bewoonden, ging te gronde
B
De stad waarin wij woonden, ging te gronde
C
De stad, die te gronde ging, was heel oud
D
Wij woonden in de stad, die te gronde ging

Slide 25 - Quizvraag

Ὁ οἶνος, ὅν ἀεὶ πίνομεν, ἡδύς ἐστιν
(ὁ οἰνος: wijn; πινω: drinken; ἡδυς: lekker)
A
De wijn die zij altijd drinken is lekker
B
Wij drinken altijd wijn die lekker is
C
De wijn die wij altijd drinken is lekker
D
Wij die altijd wijn drinken zijn lekker

Slide 26 - Quizvraag

Welke twee eigenschappen neemt het betrekkelijk voornaamwoord over van het antecedent (kies uit naamval, getal, geslacht)?

Slide 27 - Open vraag

Hoe wordt de naamval van het betrekkelijk voornaamwoord bepaald?

Slide 28 - Open vraag