`les 4 zinsdelen

• Rekenen
• Basisschool
• Groep 6

zinsdelen benoemen

Zinsdelen zijn woorden of woordgroepjes binnen de zin die bij elkaar horen. Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden.

persoonsvorm = pv

Zoek eerst de persoonsvorm van de zin. Die kun je op 3 verschillende manieren vinden:

Vraagproef: Je maakt van de zin een vraagzin.

 De persoonsvorm komt dan meestal vooraan te staan.

Tijdsproef: Je verandert de tijd. 

Van tegenwoordige tijd maak je verleden tijd of andersom. De persoonsvorm verandert dan.

Getalsproef: Je verandert het getal.

 Van meervoud maak je enkelvoud of andersom. De persoonsvorm is het enige werkwoord dat verandert.

Woensdag om kwart over zeven begint de zangles van Lisa.

1. Woensdag om kwart over zeven
2. begint
3. de zangles
4. Lisa

onderwerp

stel de vraag: wie/wat + persoon?

Woensdag om kwart over zeven begint de zangles van Lisa. 

                      pv

wie/wat begint? 

de zangles van Lisa

De kinderen presenteren het filmpje vandaag op het digibord.

1. De kinderen
2. presenteren
3. het filmpje
4. digibord

bepaling

Het zinsdeel dat aangeeft waar en wanneer iets plaatsvindt.

bijvoorbeeld:

De kinderen presenteren vandaag het filmpje op het digibord.

De kinderen stellen veel vragen tijdens de les.

1. de kinderen
2. veel vragen
3. tijdens de les

lijdend voorwerp

stel de vraag: wie of wat  + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Aniek heeft een cadeau gekocht voor lucas.

Wat heeft Aniek gekocht? 

een cadeau

De kinderen stellen veel vragen tijdens de les.

1. de kinderen
2. stellen
3. veel vragen
4. tijdens de les

taal taak 3

daarna eigen taken taal