Cursus 6.4

Economie in Europa
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Economie in Europa

Slide 1 - Tekstslide




Wat gaan we doen?
  • Vraagover 6.3
  • Uitleg en vragen over 6.4
  • Wat vonden jullie van online onderwijs?
Wat gaan jullie leren?
  1. Je leert wat de coronacrisis doet met de economie.
  2. Je leert wat het verschil is tussen vraag en aanbod.
  3. Je leert over handel in Europa
  4. Je leert wat import, export, invoerwaarde en uitvoerwaarde is. 
  5. Je leert over handel in de wereld
  6. Je leert over de voordelen van wonen en werken in Europa
  7. Je leert wat het Schengenakkoord is en kent de voor- en nadelen hiervan.
Vandaag

Slide 2 - Tekstslide

Sleep de blauwe hokjes naar de goede rode hokjes.
EEG
EU
Open binnengrenzen
Europees Parlement
Europese Commissie

Meer migratie en samenwerking

Economische samenwerking met vrij verkeer van mensen en goederen

Word door burgers gekozen en controleert de wetten

Samenwerking over veel verschillende onderwerpen

Bestuurt de EU en bedenkt wetten

Slide 3 - Sleepvraag

We zitten in de coronacrisis. Deze crisis heeft veel gevolgen voor iedereen, maar ook voor de economie.
Zoek op welke gevolgen corona heeft voor de economie.

Slide 4 - Open vraag

Wat is vraag en aanbod?
Als je door de supermarkt loopt, zie je veel producten uit het buitenland. Bijvoorbeeld bananen, die groeien niet in Nederland. 
Als mensen graag bananen willen, dan zeggen we dat er vraag is naar bananen. Hoe meer mensen bananen willen, hoe meer vraag er naar is. 
In Zuid-Amerika groeien de bananen, dus daar is er aanbod van bananen. 

Het gebied waar je je producten kunt verkopen, noem je een afzetgebied. Dus Nederland is het afzetgebied in dit geval. 

Slide 5 - Tekstslide

Kies het goede antwoord over vraag en aanbod.
A
Henk wil 5000 bananen voor zijn bedrijf = aanbod
B
Henk wil 5000 bananen verkopen = vraag
C
Henk wil 5000 bananen voor zijn bedrijf = vraag
D
Zuid-Amerika is voor bananen het afzetgebied

Slide 6 - Quizvraag

Handel in Europa
Op een markt worden allerlei spullen verkocht (niet de markt in je dorp :)). Je hebt een internationale markt (als landen aan elkaar producten verhandelen) en een interne markt (bijvoorbeeld handel tussen EU-landen). 
De internationale handeleren kunnen op een veiling biedenDan worden de goederen in grote hoeveelheden verkocht aan de handelaar die het meeste geld biedt.
Alle landen binnen de EU hebben een vrijemarkteconomie. Bedrijven mogen zelf weten hoeveel ze produceren. Als de vraag tegenvalt, houden ze veel producten over. 

Kijk het filmpje op de volgende slide.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Lees de 3 zinnen en kies steeds het goede woord.
1. Een markt OF veiling is een plaats waar goederen in grote hoeveelheden verkocht worden.
2. Landen binnen de EU die met elkaar handelen noemen we vrijemarkteconomie OF interne markt.
3. Door de interne markt is concurrentie toegenomen OF afgenomen.

Slide 9 - Open vraag

Import en export
  • Import: producten die je in je land invoert
  • Export: producten die je in je land uitvoert

  • Invoerwaarde: waarde van alle ingevoerde producten 
  • Uitvoerwaarde: waarde van alle uitgevoerde producten
Denk alvast na wat import en export producten van Nederland zijn.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Kijk de vorige slide. Kies het goede antwoord over de uitvoerwaarde van Nederland.
A
De uitvoerwaarde van Nederland naar EU-landen is kleiner dan die naar buiten de EU
B
De uitvoerwaarde van Nederland naar landen buiten de EU neemt toe
C
De uitvoerwaarde van Nederland naar landen buiten de EU neemt af
D
De uitvoerwaarde van Nederland naar EU-landen is even groot dan die naar buiten de EU

Slide 12 - Quizvraag

Noem 3 producten die
Nederland exporteert.

Slide 13 - Woordweb

Slide 14 - Video

Kijk het filmpje op de vorige slide.
Is er eerlijke handel op de wereld? En waarom wel of niet?

Slide 15 - Open vraag

Wonen en werken in Europa
Sinds 1985 mogen mensen binnen de EU vrij reizen, wonen en handelen. Jij kan hierdoor bijvoorbeeld werken in Frankrijk. Ook zijn er hierdoor Nederlandse campings in bijvoorbeeld Spanje. 

Slide 16 - Tekstslide

Kijk naar het plaatje op de vorige slide. Naar welk land verhuisden de meeste Nederlanders? En emigreerden de meeste Nederlanders binnen of buiten de EU?

Slide 17 - Open vraag

Sinds 1985 bestaan er ook Schengenlanden. Zoek op wat dit betekent. Noem ook 1 voordeel en 1 nadeel van deze landen.

Slide 18 - Open vraag

Even kijken of je het snapt. Lees de antwoorden en kies het goede antwoord.
A
Henk wil 2000 bananen voor zijn bedrijf = vraag. & De EU-landen hebben een internationale markt.
B
Nederland heeft een hoge invoerwaarde. & Sinds het Schengenakkoord mag je vrij reizen binnen deze landen.
C
Afrikaanse landen profiteren niet van handelen. & Export is de waarde van alle uitgevoerde producten.
D
Nederland heeft een groot afzetgebied voor exportproducten. & EU-landen hebben een vrijemarkteconomie.

Slide 19 - Quizvraag

Volgende keer
Dit was de laatste cursus van hoofdstuk 6 en de laatste Lesson Up! 
Vanaf morgen gaan jullie een werkblad over Corona maken. 

Vul nog even de laatste slide in.
Ik zie jullie vanaf 2 juni weer!

Slide 20 - Tekstslide

Wat vond je van Online les? Fijner dan op school of niet? En waarom?

Slide 21 - Open vraag