2.2 Werkwoordspelling vt

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

Werkwoordspelling 

verleden tijd 

Doel van deze les:

Opfrissen voorkennis van werkwoorden v.t. (verleden tijd)

Oefenen met werkwoordspelling in de t.t.

Wat weet je van werkwoordspelling verleden tijd?

persoonsvorm verleden tijd  

sterke werkwoorden

veranderen van klank

zwakke werkwoorden

enkelvoud

meervoud  

Er zijn geen regels voor het vervoegen van sterke werkwoorden. 

Je moet ze onthouden. 

lopen - liepen 

slapen - sliepen 

geven - gaven 

+te

+de

+ten

+den

In de verleden tijd gebruik je het 't ex-kofschip 

om zeker te weten of je +te of +de moet schrijven. 

Quiz

Let op.......

je gebruikt alleen werkwoorden in de verleden tijd! 

Maria .......... (fietsen) gisteren naar school.

1. fietst
2. fietste
3. fietsten
4. fietstte

De kinderen.......... (fietsen) gisteren samen naar de bakker.

1. fietst
2. fietste
3. fietsten
4. fietstte

Hij .... (beantwoorden) de telefoon niet, hoe vaak ik hem ook belde.

1. beantwoordt
2. beantwoorde
3. beantwoordde
4. beantwoorden

Sterk of zwak?

DENKEN

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Sterk of zwak?

WENSEN

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Zwakke werkwoorden hebben een klankverandering in de verleden tijd

1. juist
2. onjuist