bloedsomloop het immuniteit ddl bs 5 deel 2

H3 De bloedsomloop






3.5 Het immuunsysteem (deel 2)
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H3 De bloedsomloop






3.5 Het immuunsysteem (deel 2)

Slide 1 - Tekstslide

het immuunsysteem
  • Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
  • Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.

Slide 2 - Tekstslide

antistof aanmaken
(herhaling)
  • de ziekteverwekker dringt binnen
  • witte bloedcel herkent de verwekker
  • witte bloedcel maakt antistof aan
  • antistof hecht zich aan de antigenen aan de oppervlakte
  • ziekteverwekker wordt onschadelijk gemaakt

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

ziekte verwekkers herkennen
  • De witte bloedcellen herkennen de ziekteverwekkers aan een eiwit aan de buitenkant
  • Dit eiwit heet antigeen
  • Deze antigenen activeren het immuunsysteem

Slide 5 - Tekstslide

Witte bloedcellen (1)
  • Herkennen ziekte verwekker aan antigeen 
  • Maken antistof aan als er een indringer is
  • Dat heeft even tijd nodig
  • Je kan dus even ziek worden
  • de antistoffen vernietigen daarna de ziekteverwekker
  • de antistof blijft daarna even in je lichaam

Slide 6 - Tekstslide

Witte bloedcellen (2)
  • onthouden hoe een antistof gemaakt wordt
  •  komt een virus weer terug weten de witte bloedcellen hoe het antistof gemaakt moet worden
  • het virus wordt dan gelijk aangepakt
  • je ben dan immuun

Slide 7 - Tekstslide

Soorten Immuun
Natuurlijke immuniteit 
(je lichaam heeft het zelf opgelost)

Kunstmatige immuniteit 
(je wordt gevaccineerd)

Slide 8 - Tekstslide

Natuurlijke immuniteit
  • Jij bent ziek geweest en dus weet je lichaam hoe de antigenen (de paspoorten van de binnendringers) er uit zien.
  • je hebt zelf antistoffen aangemaakt tegen 
    die ziekte. 
  • komt de ziekte nog een keer langs dan kan je de ziekte snel uitschakelen.

Slide 9 - Tekstslide

Natuurlijke immuniteit
  • Immuun = witte bloedcellen onthouden de antistof.
  • Dit proces kost wat tijd en van sommige ziektes kun je erg ziek worden of dood gaan voor je lichaam weet welke antistoffen hij moet maken.
  • waterpokken is een vorm van natuurlijke immuniteit

Slide 10 - Tekstslide

Kunstmatige immuniteit
  • Je wordt ingeënt met een vaccin

  • Vaccin zijn dode  of verzwakte ziekte verwekkers
  • Je wordt dan niet ziek,  maar je lichaam maakt wel antistoffen

Slide 11 - Tekstslide

Rijksvaccinatie programma 
  • Vanaf baby krijg je al vaccins toegediend
  • dit noemen ze inenten
  • soms krijg je meerdere prikken voordat je immuun ben
  • vrouwen krijgen extra vaccinaties (HPV of baarmoederhals kanker)

Slide 12 - Tekstslide

extra vaccinaties
  • soms moet je een vaccinatie halen als je naar een land gaat waar andere ziektes zijn. Per land verschilt dit.
  • De ziekte malaria komt veel voor in tropische landen. Hier kan je je niet tegen inenten. Je slikt dan gedurende de reis tabletten

Slide 13 - Tekstslide

Vaccinatie van mensen

Slide 14 - Tekstslide

Allergische reactie
  • bij een allergische reactie ben je overgevoelig  voor een bepaalde stof
  • je immuun systeem reageert op deze vreemde stof
  • je kan dan rode plekken, huiduitslag, branderig gevoel, jeuk of ontstekingen krijgen

Slide 15 - Tekstslide

Allergische stoffen
  • huisstofmijt
  • haren van dieren
  • stoffen in voedsel
  • chemicaliën
  • pinda’s
  • wespensteken 
  • make-up

Slide 16 - Tekstslide

anafylactische reactie
  • slijmvliezen kunnen opzwellen en krijg je dikke lippen, rode vlekken op de huid en word je benauwd
  • bloedvaten kunnen wijder worden 
  • je bloeddruk kan dalen
  • kan dodelijk zijn 

Slide 17 - Tekstslide

de epi pen
  •  Jongeren met een ernstige allergie moeten daarom altijd een EpiPen bij zich dragen. 
  • Dit is een injectienaald gevuld met adrenaline, die de anafylactische reactie tegengaat.
  • Mensen in de omgeving van iemand met een Epi pen moeten op de hoogte zijn. Soms gaat moeten zij die prik geven 

Slide 18 - Tekstslide

Hoe bescherm je tegen de ziekte malaria?
A
door inenten
B
door natuurlijke immuniteit
C
door pillen te slikken
D
je kan je niet tegen malaria beschermen

Slide 19 - Quizvraag

Jongens en meisjes krijgen exact dezelfde inentingen
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Wat is ander woord voor vaccineren
A
bloedsomloop
B
inenten
C
antigenen
D
verzouten

Slide 21 - Quizvraag

Ander woord voor antistoffen.
A
ziekteverwekker
B
vaccin
C
immuun
D
afweerstof

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn antistoffen?
A
de eiwitten op de buitenkant van de ziekteverwekker
B
object dat zich hecht aan de ziekteverwekker

Slide 23 - Quizvraag

Hoe heten de uitsteeksel aan de buitenkant van een cel?
A
Antistoffen
B
Fagocyten
C
Antigenen
D
Immuniteit

Slide 24 - Quizvraag

Welke cellen vernietigen ziekteverwekkers?
A
rode bloedcellen
B
bloedplaatjes
C
witte bloedcellen
D
bloedeiwitten

Slide 25 - Quizvraag

Hoe noem je de immuniteit die ontstaat na vaccinatie?
A
natuurlijke immuniteit
B
kunstmatige immuniteit
C
immuniteit
D
vaccin

Slide 26 - Quizvraag

Vaccineren is een voorbeeld van
A
Kunstmatige immuniteitt
B
Natuurlijke immuniteit

Slide 27 - Quizvraag

De griepprik is een voorbeeld van:
A
Kunstmatige immuniteit
B
Natuurlijke actieve immuniteit

Slide 28 - Quizvraag

Je wordt immuun voor de waterpokken door:
(je ziekt dit zelf uit)
A
Natuurlijke immuniteit
B
kunstmatige immuniteit
C

Slide 29 - Quizvraag

Na een griep ben je beter geworden.
A
natuurlijke immuniteit
B
kunstmatige immuniteit

Slide 30 - Quizvraag

Hoe noem je de immuniteit die ontstaat na vaccinatie?
A
natuurlijke immuniteit
B
kunstmatige immuniteit

Slide 31 - Quizvraag

een baby wordt ingeënt tegen de mazelen. Dit is een voorbeeld van:
A
natuurlijke immuniteit
B
kunstmatige immuniteit

Slide 32 - Quizvraag

Zelf Immuun worden voor corona is een voorbeeld van:
A
Kunstmatige immuniteit
B
Natuurlijke immuniteit

Slide 33 - Quizvraag

Vaccinatie tegen corona is een voorbeeld van:
A
Natuurlijk immuniteit
B
Kunstmatige immuniteit

Slide 34 - Quizvraag

Het halen van een vaccin hoort bij..
A
Natuurlijke immuniteit
B
Kunstmatige immuniteit

Slide 35 - Quizvraag

Kunstmatige immuniteit ontstaat door...
A
de ziekte doorlopen
B
vaccineren/inenten

Slide 36 - Quizvraag

Je krijgt kort voor de vakantie een prik tegen cholera, die maar 3 weken geldig is.
A
natuurlijke immuniteit
B
kunstmatige immuniteit

Slide 37 - Quizvraag

Hoe heten de uitsteeksel aan de buitenkant van een virus ?
A
Antistoffen
B
Fagocyten
C
Antigenen
D
Immuniteit

Slide 38 - Quizvraag

Immuniteit betekent?
A
Na een infectie of vaccin voldoende antigenen tegen een tweede besmetting.
B
Na een infectie of vaccin voldoende antistoffen tegen een tweede besmetting.
C
Na een infectie of vaccin voldoende genen tegen een tweede besmetting.
D
Na een infectie of vaccin voldoende genen tegen een tweede besmetting.

Slide 39 - Quizvraag

Wat houd een allergische reactie in?
A
Je ben overgevoelig voor stress
B
Je ben overgevoelig voor huiswerk
C
Je ben overgevoelig voor hoogte
D
je ben overgevoelig voor bepaalde stoffen

Slide 40 - Quizvraag

wat kan er allemaal gebeuren bij een anafylactische reactie ?
A
je lippen zwellen op
B
rode vlekken op je huid
C
je wordt benauwd
D
je krijgt onstekingen

Slide 41 - Quizvraag

Wat zit er in een Epi-pen?
A
een injectie met morfine
B
een injectie met andrenaline
C
een injectie met paracetamol
D
een injectie met ibuprofen

Slide 42 - Quizvraag