3.2 hoeveel levert het op

Wat gaan we vandaag doen?

  • Herhaling hoofdstuk 3 paragraaf 1
  • Uitleg hoofdstuk 3 paragraaf 2
  • Maken hoofdstuk 3 paragraaf 2 opdracht 13 t/m 24
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?

  • Herhaling hoofdstuk 3 paragraaf 1
  • Uitleg hoofdstuk 3 paragraaf 2
  • Maken hoofdstuk 3 paragraaf 2 opdracht 13 t/m 24

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 3.1
  • Wat voor kosten heeft een bedrijf?
  • Wat is het verschil tussen vaste en variabele kosten
  • Hoe bereken je de verkoopprijs en de consumentenprijs?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 3.2
  • Hoe je de brutowinst en nettoresultaat moet uitrekenen
  • Wat arbeidsproductiviteit is en hoe die kan toenemen
  • Wat de productiecapaciteit van een bedrijf is 

Slide 3 - Tekstslide



Uitleg paragraaf 2

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Van omzet naar nettoresultaat

-Afzet:  aantal verkochte producten

-Omzet:  geld dat binnenkomt uit de verkoop 

WINSTBEREKENING:

  • Afzet  x verkoopprijs  =            Omzet
  • Afzet x inkoopprijs  =                Inkoopwaarde -
  •                                                              BRUTOWINST
  • (huurpand, elektriciteit,          Bedrijfskosten -
  • personeelskosten)  =               NETTOWINST

                                                            





Slide 6 - Tekstslide

bedrijfskosten
  • Alle kosten die een ondernemer maakt om zijn bedrijf te runnen.

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeldsom

Van een kledingwinkel zijn over 2018 de volgende gegevens bekend:

-afzet 3000 stuks.
-Gemiddelde inkoopprijs per stuk is € 35,-
-Gemiddelde verkoopprijs per stuk is € 75,-
-Loonkosten waren € 30.000,-
-Overige kosten € 25.000


Vraag:

Bereken de bruto- en nettowinst!







timer
4:00

Slide 8 - Tekstslide

UITWERKING

  • 3000 x 75,-          =  € 225.000,- 
  • 3000 x 35,-          =  € 105.000,-     -
  • BRUTOWINST     =  € 120.000,- 
  • Bedrijfskosten  =  €   55.000,-      -
  • NETTOWINST     =  €   65.000,-

Slide 9 - Tekstslide

Welke btw-tarieven zijn er?

Slide 10 - Open vraag

Consumentenprijs

Inkoopprijs                               100%
Brutowinstmarge                          +
Verkoopprijs (excl. BTW)

Verkoopprijs                            100%
BTW                                                     +
Consumentenprijs
Winst berekenen

Omzet (verkoopprijs x afzet)
Totale inkoopwaarde                    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                                 -
Netto resultaat
(winst of verlies)

Slide 11 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Er werken veel mensen aan een bepaald product gedurende het productieproces. In een kledingfabriek werken bijvoorbeeld veel naaisters. De ene persoon kan sneller/meer naaien dan een ander en heeft daarom een hogere arbeidsproductiviteit.

= De productie per persoon, in een bepaalde tijd.

Slide 12 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit is afhankelijk van:
  • technologische ontwikkelingen zoals automatisering;
  • scholing: opleidingsniveau van werkende bevolking;
  • arbeidsverdeling en specialisatie;
  • beloning (salaris en eventuele bonus);
  • arbeidsomstandigheden & werksfeer.

Slide 13 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Productie per persoon in een bepaalde tijd



Slide 14 - Tekstslide

Productiecapaciteit
De productiecapaciteit is hoeveel een bedrijf maximaal kan produceren. Dit is afhankelijk van alle beschikbare kapitaalgoederen en arbeidskrachten.

Slide 15 - Tekstslide

Technologische ontwikkeling
vroeger (FORD)
Technologische ontwikkeling 
nu (SEAT)

Slide 16 - Tekstslide

Onderbezetting
Als machines niet gebruikt worden of er is niet voldoende werk voor het personeel.

Slide 17 - Tekstslide

Overbezetting
Als er meer vraag is naar producten dan het bedrijf met zijn machines en personeel aan kan.

Slide 18 - Tekstslide


  1. Lees de theorie en begrippen op bladzijde 78 t/m 81
  2. Maak de opdrachten 13 t/m 24              blz 78 t/m 81
  3. Vul de samenvatting op blz 81 in  

Slide 19 - Tekstslide

opdrachten maken

Slide 20 - Tekstslide

Maken hoofdstuk 3
paragraaf 2
inleveren door middel van foto of bestand

Slide 21 - Open vraag



Wat hebben we geleerd?

Slide 22 - Tekstslide

Hoe bereken je de brutowinst en nettowinst?

Slide 23 - Open vraag

Van omzet naar nettoresultaat


WINSTBEREKENING:

  • Afzet  x verkoopprijs  =            Omzet
  • Afzet x inkoopprijs  =                Inkoopwaarde -
  •                                                              BRUTOWINST
  • (huurpand, elektriciteit,          Bedrijfskosten -
  • personeelskosten)  =               NETTOWINST

                                                            





Slide 24 - Tekstslide



Wat is het verschil tussen een verkoopprijs en een consumentenprijs?

  • De verkooprijs is zonder btw en de consumentenprijs is inclusief btw

Slide 25 - Tekstslide



Hoe bereken je de verkoopprijs?
  • Inkoopprijs + brutowinsmarge 

  • Hoe bereken je de consumentprijs?
  • verkoopprijs + btw 

Slide 26 - Tekstslide

De prijs is € 83,49 inclusief 21% btw.
Bereken de prijs in euro's exclusief btw.

  • Exclusief = altijd 100%
  • Inclusief is in deze opgave 121%

  • Dus € 83,49 = 121 %
  • € 83,49/121 x 100 = € 69,00


Slide 27 - Tekstslide

De prijs is 60 euro exclusief 9% btw.
Bereken de prijs inclusief btw.

  • € 60,00 x 1,09= € 63,60

  • of € 60,00 = 100 %
  • € 60,00 : 100 x 109 = € 63,60

Slide 28 - Tekstslide