Hoofdstuk 9 - les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2,3

Vaste volgorde van ontleden

1. PV 

2. Strepen zetten

3. WWG 

4. OW 

5. LV

6. MV

7. Bijw. bep.

Staan altijd in een zin.

Staan soms in een zin.

Lees en doe mee

Die oude man heeft gisteren bij de feestwinkel ballonnen voor zijn kleindochter gekocht.

De pv (persoonsvorm)

Altijd een werkwoord!

Komt meestal vooraan te staan in een vraagzin. MAAR................

Let op!

Waar ga jij naar toe?

Wat doe jij daar?

Waarom ben jij niet op school? 

De vraagzin werkt niet altijd... 

Gebruik daarom liever: De tijdsproef of de getalsproef

Persoonsvorm

Die oude man heeft gisteren bij de feestwinkel ballonnen voor zijn kleindochter gekocht.

- Vraagzin

- Getalsproef

- Tijdsproef

Zinsdelen

Een zin | bestaat | uit zinsdelen.

Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Zinsdelen

Die oude man | heeft | gisteren bij de feestwinkel ballonnen voor zijn kleindochter gekocht.

PV

werkwoordelijk gezegde 

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

persoonsvorm+ alle werkwoorden in de zin

Werkwoordelijk gezegde

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.

Alle werkwoorden uit de zin.

PV

Onderwerp

Wie/wat + gezegde

1. PV

2. Strepen zetten

3. WWG

4. OW

5. LV

6. MV

7. Bijw. bep.

Wat je al hebt, gebruik je om het volgende te vinden.

Onderwerp

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.

Wie heeft gekocht?

PV

WWG

WWG

Lijdend voorwerp

Wie/wat + gezegde + OW

1. PV

2. Strepen zetten

3. WWG 

4. OW

5. LV

6. MV

7. Bijw. bep.

Wat je al hebt, gebruik je om het volgende te vinden.

Lijdend voorwerp

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.

Wie of wat heeft die oude man gekocht?

PV

OW

WWG

WWG

Meewerkend voorwerp

Aan of voor wie/wat + gezegde + OW + LV

1. PV

2. Strepen zetten

3. WWG 

4. OW

5. LV

6. MV

7. Bijw. bep.

Wat je al hebt, gebruik je om het volgende te vinden.

Meewerkend voorwerp

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.

Aan of voor wie of wat heeft die oude man ballonnen gekocht?

PV

OW

LV

WWG

WWG

Bijwoordelijke bepaling

We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Bijwoordelijke bepaling

Let op: 

Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op de vragen:

• waar? 
• wanneer?
• hoe? 

Bijwoordelijke bepaling

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.

Welke zinsdelen zijn over?

PV

OW

LV

MV

WWG

WWG

Welke rollen heeft het ww?

1. Wie voert de handeling uit? (onderwerp)
2. Wie ondergaat de handeling? (lijdend voorwerp)
   
3. Wie is de ontvanger?(meewerkend voorwerp)
   

Opdracht 7 (blz. 83)

sturen

geven

stellen

hangen

afstaan

bevestigen

leveren

toedienen

Nakijken

Wat? H9.1 opdracht 1 t/m 7 

Hoe? Met nakijkblad

Hulp? Steek je hand op

Tijd? 10 minuten

Klaar? Maak opdracht 8 t/m 10

Aan de slag

Wat? Opdracht 8 t/m 10  

Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen en de theorie

Hulp? Steek je hand op

Tijd? 15 minuten

Klaar? Online methode > H9 > 9.1 > zelftoets 

+ verder oefenen 1 of Lezen in je boek

Nakijken

Wat? H9.1 opdracht 1 t/m 7 

Hoe? Met nakijkblad

Hulp? Steek je hand op

Tijd? 5 minuten

Klaar? zelftoets + verder oefenen 1 op je laptop