3H - Grammatica les 1

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les weet jij hoe je een zin ontleed.
Aan het einde van deze les kun jij zinsdelen benoemen.

Succesfactoren:
  • Je kunt de persoonsvormcheck toepassen.
  • Je begrijpt dat alles wat voor de persoonsvorm staat één zinsdeel is.
  • Je kunt de zin in zinsdelen verdelen.
  • Je weet welke vraag je moet stellen om een lijdend voorwerp te vinden.
  • Je weet welke vraag je moet stellen om een meewerkend voorwerp te vinden.
  • Je begrijpt dat een bijwoordelijke bepaling antwoord geeft op 'wanneer', 'waar' en 'hoe'.


Slide 2 - Tekstslide

Grammatica
Elk volk heeft een taal: 6000 talen op de wereld!
Elke taal heeft woorden, maar er is meer nodig voor communicatie, alleen woorden zijn niet genoeg.

tafel – ik – bord – spaghetti – at – snel – eenmaal – aan – het – leeg

Eenmaal aan tafel at ik het bord spaghetti snel leeg.

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica
Grammatica gaat over twee dingen:

1. Woordsoorten: wat is de functie van een woord en wat kan je er allemaal mee.

2. Zinsdelen: wat is de functie van een woordgroep en hoe staat deze in een zin.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Vaste volgorde van ontleden
1. PV 
2. Strepen zetten
3. WWG of NWG 
4. OW 
5. LV
6. MV
7. Bijw. bep.



Staan altijd in een zin.
Staan soms in een zin.

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf over en ontleed

Die oude man heeft gisteren bij de feestwinkel ballonnen voor zijn kleindochter gekocht.

Slide 7 - Tekstslide

De pv (persoonsvorm)

Altijd een werkwoord!

Komt meestal vooraan te staan in een vraagzin. MAAR................





Slide 8 - Tekstslide

Let op!
Waar ga jij naar toe?
Wat doe jij daar?
Waarom ben jij niet op school? 

De vraagzin werkt niet altijd... 
Gebruik daarom liever: De tijdsproef of de getalsproef

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm
Die oude man heeft gisteren bij de feestwinkel ballonnen voor zijn kleindochter gekocht.

- Vraagzin
- Getalsproef
- Tijdsproef

Slide 10 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.


Slide 11 - Tekstslide

Zinsdelen

Die oude man | heeft | gisteren bij de feestwinkel ballonnen voor zijn kleindochter gekocht.
PV

Slide 12 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde 
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

persoonsvorm+ alle werkwoorden in de zin

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.


Alle werkwoorden uit de zin.
PV

Slide 14 - Tekstslide

Onderwerp


Wie/wat + gezegde
1. PV
2. Strepen zetten
3. WWG of NWG
4. OW
5. LV
6. MV
7. Bijw. bep.
Wat je al hebt, gebruik je om het volgende te vinden.

Slide 15 - Tekstslide

Onderwerp

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.


Wie heeft gekocht?
PV
WWG
WWG

Slide 16 - Tekstslide

Lijdend voorwerp


Wie/wat + gezegde + OW
1. PV
2. Strepen zetten
3. WWG of NWG
4. OW
5. LV
6. MV
7. Bijw. bep.
Wat je al hebt, gebruik je om het volgende te vinden.

Slide 17 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.


Wie of wat heeft die oude man gekocht?
PV
OW
WWG
WWG

Slide 18 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp


Aan of voor wie/wat + gezegde + OW + LV
1. PV
2. Strepen zetten
3. WWG of NWG
4. OW
5. LV
6. MV
7. Bijw. bep.
Wat je al hebt, gebruik je om het volgende te vinden.

Slide 19 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.


Aan of voor wie of wat heeft die oude man ballonnen gekocht?
PV
OW
LV
WWG
WWG

Slide 20 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 21 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Slide 22 - Tekstslide

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op de vragen:
  • waar? 
  • wanneer?
  • hoe? 

Slide 23 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling

Die oude man | heeft | gisteren | bij de feestwinkel | ballonnen | voor zijn kleindochter | gekocht.


Welke zinsdelen zijn over?
PV
OW
LV
LV
WWG
WWG

Slide 24 - Tekstslide


Voor het komende nummer zullen extra pagina's voor een artikel worden gereserveerd

Slide 25 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les weet jij hoe je een zin ontleed.
Aan het einde van deze les kun jij zinsdelen benoemen.

Succesfactoren:
  • Je kunt de persoonsvormcheck toepassen.
  • Je begrijpt dat alles wat voor de persoonsvorm staat één zinsdeel is.
  • Je kunt de zin in zinsdelen verdelen.
  • Je weet welke vraag je moet stellen om een lijdend voorwerp te vinden.
  • Je weet welke vraag je moet stellen om een meewerkend voorwerp te vinden.
  • Je begrijpt dat een bijwoordelijke bepaling antwoord geeft op 'wanneer', 'waar' en 'hoe'.


Slide 26 - Tekstslide

Vooruitkijken
Volgende les:
- Uitleg naamwoordelijk gezegde
- Oefenen met zinsontleding

Slide 27 - Tekstslide