Paragraaf 4.3 - woordsoorten

Paragraaf 4.3 - grammatica en formuleren

herhaling ontleden
woordsoorten
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 4.3 - grammatica en formuleren

herhaling ontleden
woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog?

Ontledeed onderstaande zinnen tot en met het meewerkend voorwerp

1. Aan   de   rand   van   de   stad   wordt   veel   mensen   een nieuw   aanbod   gedaan.

2. Heeft   hij   zich   niet   vergist?
3. Hij   bleek   die   hele   zak   chips   op   te   hebben   gegeten!

4. Aan   het    plafond   blijkt    een    kauwgom   te    plakken.
5. De   vrienden   van   mijn    ouders    hebben    onlangs   een     nieuwe computer     aangeschaft.

Slide 2 - Tekstslide

In de zin 'Aan de muur hangt een schilderij', is het zinsdeel 'een schilderij' een...
A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 3 - Quizvraag

In de zin 'Hij had geen zin om mee te gaan' is het woord 'mee' een...
A
werkwoordelijke rest
B
gemengde rest
C
niet-werkwoordelijke rest
D
persoonvorm

Slide 4 - Quizvraag

In de zin 'De jongen werd het geheim niet verteld' is het zinsdeel 'de jongen'...
A
het lijdend voorwerp
B
de persoonsvorm
C
het onderwerp
D
het meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quizvraag

Grammatica kun je verdelen in twee categorieën


  • Zinsontleding                                                        
    Redekundig ontleden


  • Woordsoorten benoemen           
    Taalkundig ontleden     

                                                                                      

Slide 6 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken jij al? Vul ze in!

Slide 7 - Woordweb

Wat zijn woordsoorten?
  • Woordsoorten geven de functie van een woord in een zin aan
  • Ontleden en woordsoorten benoemen hangen met elkaar samen
  • Er zijn veel verschillende woordsoorten

Slide 8 - Tekstslide

§ 5.3 - Woordsoorten
  • Lidwoord

de, het en een

  • Zelfstandig naamwoord

planten, dieren, dingen, namen van mensen/landen en steden. Je kunt er een lidwoord voor zetten. Voorbeelden: tafel, mensen, Amsterdam, palmboom, konijn, televisie, Jeanette

  • Bijvoeglijk naamwoord

geeft informatie over het zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: de rode kast, het mooie strand, de grote meneer, het kleine bed

Slide 9 - Tekstslide

§ 5.3 - Woordsoorten
  • Voorzetsel

worden ook wel 'kastwoorden' genoemd. Het zijn woorden die je voor 'de kast' kunt zetten. Voorbeelden: in, tussen, naast, op, onder, tijdens, na, bij, tegen.

  • Bijwoord

zegt iets overs een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of over een ander werkwoord

- Hij rent langzaam (langzaam zegt iets over rennen)
- Zij vinden de nieuwe stoel heel mooi (heel egt iets over het bijvoeglijk naamwoord mooi)
- Zij schaatst erg snel (erg zegt iets over het bijwoord 'snel'. Snel is een bijwoord, omdat het iets zegt over schaatsen.
Vaak geven bijwoorden ook een tijd aan. Denk aan: morgen, vanmiddag, vanavond.

Slide 10 - Tekstslide

Welke vijf woordsoorten hebben we net behandeld?

Slide 11 - Woordweb

Wat voor een woordsoort is het woord 'tussen' in de volgende zin?
Hij staat niet graag tussen de mensen in.

Slide 12 - Open vraag

Wat voor een woordsoort is het woord 'snel' in de volgende zin?
Hij schrijft heel snel!

Slide 13 - Open vraag

Wat voor een woordsoort is het woord 'Arnhem' in de volgende zin?
Onlangs zijn zij verhuisd naar Arnhem.

Slide 14 - Open vraag

Maak zelf een zin met een zelfstandig naamwoord en een bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Woordweb

Maak zelf een zin met een bijwoord en een voorzetsel

Slide 16 - Woordweb

 Benoem in onderstaande zinnen de onderstreepte woorden. Kies uit: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, bijwoord
  1.  In de zomervakantie gaan wij een aantal dagen naar Zuid-Spanje.
  2. Er staat een zeer grote advertentie over onze school in de krant!
  3. Achter de grote bomen in het bos zie je vaak wilde dieren.
  4. Morgenochtend vertrekken wij sowieso op tijd naar school.

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag!
  • We lezen de theorie in het handboek  § 2.2 - lidwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord en § 2.3 - voorzetsel en bijwoord
  • We maken een aantal opgaves van § 4.3 samen
  • Slide 18 - Tekstslide