worden ook wel 'kastwoorden' genoemd. Het zijn woorden die je voor 'de kast' kunt zetten. Voorbeelden: in, tussen, naast, op, onder, tijdens, na, bij, tegen.
zegt iets overs een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of over een ander werkwoord
- Hij rent langzaam (langzaam zegt iets over rennen)
- Zij vinden de nieuwe stoel heel mooi (heel egt iets over het bijvoeglijk naamwoord mooi)
- Zij schaatst erg snel (erg zegt iets over het bijwoord 'snel'. Snel is een bijwoord, omdat het iets zegt over schaatsen.
Vaak geven bijwoorden ook een tijd aan. Denk aan: morgen, vanmiddag, vanavond.