Examentraining Basis/KAder deel III

Examentraining Basis/Kader deel III
Rekenen met procenten
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Examentraining Basis/Kader deel III
Rekenen met procenten

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met een gegeven % een getal berekenen
1. Stel je hebt een inkomen van € 1.256,- per maand. 
Hiervan spaar je 18%. Hoeveel spaar je dan?

2. Je betaalt voor een broek € 65,- incl. 21% btw. Hoeveel BTW heb je betaald?
1256 : 100= 12,56 x 18 = € 226,08

of in een tabel waarbij je 1256 op 100 zet en de 18 % gaat uitrekenen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Van een getal berekenen hoeveel % het is
Je hebt op een school 567 leerlingen hiervan zitten er 210 in de bovenbouw. Hoeveel % is dat?

In Nederland worden per jaar 130.000 stepjes verkocht. De Intertoys verkoopt er per jaar 52.000. Wat is hun marktaandeel?


iets : totaal x 100%   Of  wat : waarvan x 100%

dus: 210 : 567 x 100 = 37%

in een tabel:  567 op 100% zetten en dan de 210 invullen tweede hokje naast 567. Je kan dan een 1 in het midden zetten en het  % uitrekenen
iets: alles x 100%  ->  52.000 : 130.000 x 100= 40%

of verhoudingstabel met 130.000 op 100% zetten en 52.000 rechtsbovenaan invullen en de procenten uitrekenen.
Dit kan door 100 te delen door 130.000 en dan x 52.000 te doen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stijging of daling in %
Vorig jaar waren er 98 aanmeldingen. Dit jaar zijn er maar liefst 145 nieuwe aanmeldingen voor de school. Hoeveel % is dit gestegen?


stiging of daling  = afname of toename in procenten ->

(nieuw-oud) : oud x 100%    dus:  (145 - 98) : 98 x 100 = 48%

in een tabel:  OUde getal op 100% zetten en dan het nieuwe getal 2 hokjes verder dan het oude. een 1 in het midden en de % van het nieuwe getal uitrekenen.  Het verschil tussen de 100% bij het oude getal en het nieuwe getal is je stijging of daling!

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

% Rekenen met de tabel  | regel van 3
Wat zetten we op 100%?
  1. Het oude getal ( bij % daling of stijging)
  2. Het totaal ( bij deel van geheel/korting)
  3. Het getal waarmee je vergelijkt ( het getal na het woordje dan) Hoeveel is de broek van Mart (€50 ,-) duurder dan die van Job (€48,-) 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zie studiewijzer examen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

% Rekenen met de tabel  | regel van 3
Wat zetten we op 100%?
  1. Het oude getal ( bij % daling of stijging)
  2. Het totaal ( bij deel van geheel/korting)
  3. Het getal waarmee je vergelijkt ( het getal na het woordje dan) Hoeveel is de broek van Mart (€50 ,-) duurder dan die van Job (€48,-) 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een prijsverschil in %
Een Peugeot scooter kost € 2.250,-  en een Kymco kost € 1.689,-
Hoeveel % is de Peugeot duurder dan de Kymco?
1. reken eerst het prijsverschil uit in €
2. je wil weten hoeveel de P duurder is dan de K scooter. Je vergelijkt dus met de Kymco. dit is belangrijk voor het uitrekenen dat je dit weet. want je moet dus het getal van Kymco gebruiken om te delen.
3. deel het prijsverschil door het totaalbedrag van de Kymco x 100%

dus hier:  prijsverschil is 2250 - 1689 = 561  ->  561 : 1689 x 100% = 33%

Zet je het in een tabel dan zet je het bedrag van Kymco op 100% omdat je daarmee vergelijkt ( zie ook stap 2)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijving kapitaalgoederen
Afschrijving = (aankoopwaarde - restwaarde) : aantal jaren

Een inpakmachine kost € 120.000,- en na 15 jaar is het ongeveer nog € 47.000,- waard. Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 9 - Tekstslide

120.000 - 47.000 = 73.000
73.000 :15= € 116.866,67
Inkomen per hoofd van de bevolking
Welvaart van landen kun je vergelijken dmv het inkomen per hoofd van bevolking 

Inkomen per hoofd = Nationaal inkomen : totaal aantal inwoners

-> dus alle lonen in een land opgeteld : aantal inwoners is gemiddelde inkomen pp

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

2.353.000.000.000 : 204.206.000=11.519,63

Dat is laag. Per jaar verdient de gemiddelde Nederlander rond de 47.000 euro (zo kun je het vergelijken of je antwoord kan kloppen). Nederland is vee welvarender
Import- en exportquote
Importwaarde = aantal geïmporteerde goederen x prijs
Exportwaarde = aantal geëxporteerde goederen x verkoopprijs

importquote = importwaarde : nationaal inkomen x 100%

exportquote = exportwaarde : nationaal inkomen x 100%

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

303,5 : 664,6 x 100% = 46%
 rente berekenen

Enkelvoudige rente= spaarbedrag : 100 x rente= antwoord
antwoord x aantal jaar

Bij 5% rente op een bedrag van € 4.500 hoeveel rente heb je dan na 5 jaar?

Slide 14 - Tekstslide

0,05 x 4.500 x 5 = € 1.125,- rente

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

10.000 euro in 60mnd ->
60 x 206.94 = 12.416,40
12 x 873,09 = 10.477,08

12.416,40-10.477,08= 1.939,32

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Studiewijzer Economie
1. Filmpjes (examentraining, examenonderwerpen en meest gemaakte fouten)
2. Lessonups met de 3 examentrainingen
3. Oefenexamens + gesproken uitwerkingen
4. procentenkaart

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen die je krijgt

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 1 =  10% van de bevolking verdient 30% van het nationaal inkomen -> 30% van 500 mld = 150 mld
Stap 2 = er zijn 10 miljoen huishoudens daarvan 10% = 1 miljoen huishoudens die dus samen 150 mld verdienen. 150.000.000.000 : 1.000.000 = 150.000

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lees de vraag goed en streep weg wat niet een goed antwoord is. Gebruik de info uit de tekst

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaal de vraag in je antwoord en geef daarna je antwoord of de reden aan.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen | extra hulp
Teams
Maak een afspraak om op school af te spreken
Vanaf 20 mei ben ik naar de Ardennen

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies