BS 3.5 Het immuunsysteem 2V-P 2021

Thema 3: de bloedsomloop
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 3: de bloedsomloop

Slide 1 - Tekstslide

De urineleider is......
A
Nummer 1 en nummer 2
B
Nummer 1 en nummer 3
C
Nummer 2 en nummer 3
D
Alleen nummer 3

Slide 2 - Quizvraag

BS 5 Het afweersysteem

Slide 3 - Tekstslide

Doel BS 5
* Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties
* Je kunt beschrijven hoe je immuun kunt worden voor een zieteverwekker
* Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie
* Je kunt beschrijven op welke manier immuniteit kan ontstaan


Slide 4 - Tekstslide

Begrippen BS 5 - moeilijkste BS!
Lichaamsvreemde stoffen
Afweersysteem
Immuunsysteem
Infectie
Antigenen
Antistoffen
Immuun

Natuurlijke immuniteit
Allergische reactie
Allergie
Anafylactische shock
Vaccinatie
Vaccin
Kunstmatige immuniteit
Vaccinatiegraad

Slide 5 - Tekstslide

Waar kun je allemaal ziek van worden?

Slide 6 - Open vraag

Lichaamsvreemde stoffen
Ziekteverwekkers, maar ook bijv. een splinter of tattoo-inkt zijn lichaamsvreemde stoffen.
De immuunsysteem/ afweersysteem heeft als functie om lichaamsvreemde stoffen uit je lichaam te verwijderen.

Slide 7 - Tekstslide

Eerste verdediging
Als de huid gezond is kunnen er geen ziekteverwekkers doorheen dringen.
Slijmvliezen (neus, mond, luchtpijp, darmen, urinebuis, vagina) vangen ziekteverwekkers en houden ze tegen. 
Luchtpijp en neus hebben trilharen om het slijm af te voeren -> slokdarm
In je maag zit zoutzuur om organismen te doden.

Slide 8 - Tekstslide

Ziekteverwekkers
  • Bacteriën
  • Virussen
  • Gifstoffen

Als bacteriën of virussen het lichaam zijn binnen gedrongen spreek je van een infectie.




Slide 9 - Tekstslide

Ziekteverwekkers
Een bacterie is een eencellige ziekteverwekker met een celwand en een vacuole, soms met een zweepstaart.

Een virus is officieel geen levend organisme want hij kan zichzelf niet voortplanten (daar gebruikt hij de gastheer voor). Het is alleen DNA met een eiwitschil.




Slide 10 - Tekstslide

Herkenning
Je witte bloedcellen kunnen stoffen herkennen aan de buitenkant van cellen en virussen. Dit stoffen heten antigenen.

Slide 11 - Tekstslide

Herkenning
Je wittebloedcellen weten welke antigenen in je lichaam thuishoren (van je eigen cellen en van je goede bacteriën, bijvoorbeeld in je darm) en dus ook welke er niet in thuis horen.

Slide 12 - Tekstslide

Op welke cellen zitten antigenen
A
Alleen op ziekteverwekkers
B
Op alle niet menselijke cellen
C
Op alle cellen

Slide 13 - Quizvraag

Reactie
Sommige witte bloedcellen eten alles op wat niet in je lichaam hoort waar lichaamsvreemde antigenen op zitten (bacteriën, virussen, tattoo-inkt, splinter).



Slide 14 - Tekstslide

Reactie
Andere witte bloedcellen reageren door antistoffen te maken
die precies op het antigeen passen.




Slide 15 - Tekstslide

Antistoffen
Elke witte bloedcel kan maar één type antistof maken.
Elke antistof is uniek voor één antigeen.





Slide 16 - Tekstslide

Welke cellen maken antistoffen aan?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Bloedplaatjes
D
Bacteriën

Slide 17 - Quizvraag

Immuniteit
Ná een besmetting duurt het even voor er voldoende van de juiste antistof wordt aangemaakt. Tot die tijd ben je ziek.

Als je weer beter bent (door voldoende antistoffen te maken) onthouden de witte bloedcellen welke antistoffen ze gemaakt hebben en hoe het moest.




Slide 18 - Tekstslide

Immuniteit
Bij een volgende infectie met hetzelfde antigeen worden er sneller meer antistoffen gemaakt.
Je wordt dan niet weer ziek, je doodt de ziekteverwekker al voordat hij je ziek kan maken




Slide 19 - Tekstslide

Wat denk je? Waarom kun je meerdere keren in je leven griep krijgen van een griepvirus?

Slide 20 - Open vraag

Natuurlijke immuniteit
Je wordt niet meer ziek van een ziekteverwekker omdat je er al een keer ziek van bent geweest.


Vaak bij: verkoudheid, waterpokken





Slide 21 - Tekstslide

Allergische reactie
Een reactie van je immuunsysteem op een onschuldige lichaamsvreemde stof (antigeen).

Bijvoorbeeld pollen, pinda's,
noten, .......

Roodheid, niezen, tranen, 
opgezwollen slijmvliezen


Slide 22 - Tekstslide

Anafylactische shock
Een zeer zware allergische reactie waarbij de slijmvliezen heel erg opzwellen en wordt je benauwd. Je bloedvaten verwijden heel erg.
Levensbedreigend!
Epi-pen (adrenaline) vernauwt de bloedvaten tijdelijk.


Slide 23 - Tekstslide

Vaccinatie/ inenting
Je wordt ingespoten met een dode/ verzwakte ziekteverwekker (of maar een stukje ervan).

De ziekteverwekker kan je niet ziek maken maar de witte bloedcellen kunnen wel antistoffen maken tegen de antigenen op de ziekteverwekker.







Slide 24 - Tekstslide

Vaccinatie/ inenting
Je wordt dan niet meer ziek als je de echte ziekteverwekker binnen krijgt.

Je maakt dan namelijk ook snel veel antistoffen aan.










Slide 25 - Tekstslide

Kunstmatige immuniteit
Je bent immuun zonder ziek te zijn geweest:
Kunstmatige immuniteit.

Door inenting tegen ernstige ziekten: Bof, mazelen, rode hond, meningitis, tropenziekten.






Slide 26 - Tekstslide

Wat denk je? Waarom kun je meerdere keren in je leven griep krijgen van een griepvirus?

Slide 27 - Open vraag

Vaccinatiegraad
Hoe meer mensen immuun zijn voor een ziekte hoe lager de kans dat iemand die niet is ingeënt toch kan worden besmet.
Een hoge vaccinatiegraad is dus belangrijk voor iedereen, niet alleen voor degene die gevaccineerd is.

Een goede vaccinatiegraad is 95%.










Slide 28 - Tekstslide

Doel BS 5
* Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties
* Je kunt beschrijven hoe je immuun kunt worden voor een zieteverwekker
* Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie
* Je kunt beschrijven op welke manier immuniteit kan ontstaan



Slide 29 - Tekstslide

Ik heb de lesdoelen gehaald
A
Ja
B
Deels
C
Nee

Slide 30 - Quizvraag