H9 herhaling

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

De toegevoegde waarde:
A
Is de waarde van het verkochte product
B
Is de waarde die je af moet trekken van je verkoopprijs
C
Is de verkoopprijs van het product min de ingekochte goederen en diensten

Slide 2 - Quizvraag

Waarde toevoegen
  • De toegevoegde waarde (per product) is de verkooppprijs van het product min de ingekochte goederen en diensten die nodig waren om het product te produceren.

  • De totale toegevoegde waarde van het product is de optelsom van de toegevoegde waardes van de graanboer, meelfabriek, broodfabriek en de supermarkt.

  • De koper van het eindproduct betaalt uiteindelijk de totaal toegevoegde waarde


Slide 3 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Bedrijfskolom
Bedrijfskolom van brood.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een bedrijfskolom?

Slide 5 - Tekstslide

Je hebt een kapotte BMW ingekocht voor 50.000 euro, je repareert de auto en verkoopt hem voor 70.000 euro. Je toegevoegde waarde is:
A
10.000 euro
B
20.000 euro
C
je hebt juist verlies
D
weet je niet

Slide 6 - Quizvraag

Waar wordt toegevoegde waarde voor gebruikt?
- uitbetaling loon medewerkers
- betaling huur pand of pacht grond
- betaling rente over schulden
- reservering voor vervanging kapitaalgoederen
- winst
-> Primaire inkomens (verdiend met productiefactoren)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar
Wat is het
bruto binnenlands product (BBP)?

Slide 9 - Woordweb

Bbp en inkomen
BBP  (Bruto Binnenlands Product)
  • = totale toegevoegde waarde van alle producenten in een land in een jaar.
  • = waarde aan van alle goederen/diensten die in een jaar in een land zijn geproduceerd.
  • BBP per hoofd van de bevolking






Slide 10 - Tekstslide

Bruto Binnenlands product(Bbp):

De totale toegevoegde waarde van alle producenten in het land

Slide 11 - Tekstslide

Economische groei?
Jaar
Aantal goederen
Gemiddelde prijs (€)
Nom. BBP (€)
2021
2,0
30
60
2022
2,0
33
66
A
Nee, aantal gelijk
B
Ja, prijs gestegen
C
Ja, nom BBP gestegen

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Bbp, goede methode om de welvaart te meten?
  • Ja, omdat je een idee krijgt hoeveel er gemiddeld per persoon geproduceerd wordt

  • Maar, meet alleen officiële productie 
  • Maar betreft een gemiddelde
  • Maar, meet geen koopkracht
  • Maar,  welvaart niet alleen geld

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Hoe heet het systeem van belasting heffing waarbij de hogere inkomens naar verhouding meer betalen dan de lagere inkomens?
A
degressief
B
progressief

Slide 16 - Quizvraag

Het verkleinen van de inkomens verschillen noemen we
A
Denivellering
B
Nivellering

Slide 17 - Quizvraag

Nivellering:
Verschillen in inkomen tussen personen worden kleiner  
Denivellering:
Verschillen in inkomen tussen personen worden groter

Slide 18 - Tekstslide

Conjunctuurbeweging
Reële economische groei => 
  • BBP (volume, geen groei door prijsstijgingen veroorzaakt) 
  • Trend (gemiddelde 10 jaar) en conjunctuur (schommelingen)
  • Hoogconjunctuur, periode boven de trend
  • Laagconjunctuur, periode onder de trend

Slide 19 - Tekstslide

Goede tijden
Hoogconjunctuur => meer inflatie
  • Meer vraag naar producten => prijzen stijgen  => Bestedingsinflatie (inflatie door meer bestedingen)
  • Meer vraag naar producten => meer productie => meer werknemers nodig => loonkosten stijgen =>
    Kosteninflatie (inflatie door hogere kosten voor bedrijven)

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Conjunctuur-indicatoren CBS
  • Consumentenvertrouwen
  • Consumptie
  • Producentenvertrouwen
  • Investeringen
  • Werkloosheid
  • Vacatures 

Slide 22 - Tekstslide

Als de lonen omhoog gaan,
gaat de vraag naar producten
A
Ook omhoog
B
Omlaag

Slide 23 - Quizvraag

De milde vorm van laagconjunctuur heet:
A
depressie
B
recessie

Slide 24 - Quizvraag

Wanneer zijn de lonen het hoogst?
A
Laagconjunctuur
B
Hoogconjunctuur

Slide 25 - Quizvraag

Als de lonen omhoog gaan,
gaan de verkoopprijzen van producten
A
Ook omhoog
B
Omlaag

Slide 26 - Quizvraag

Hogere prijzen betekent:
A
Meer inflatie
B
Minder inflatie

Slide 27 - Quizvraag

Als het hoogconjunctuur is, worden de belastingen eerder
A
Verhoogd
B
Verlaagd

Slide 28 - Quizvraag

Europese Centrale Bank - Bank van de banken in Europa. Niet bedrijven en gezinnen lenen bij de ECB, maar de (commerciële) banken.
Waar is ECB de afkorting van?

Slide 29 - Woordweb

De belangrijkste taak van de ECB is de inflatie net onder 2% houden.
Dus prijzen stabiel houden zodat het geld z'n waarde houdt.
Wat is de belangrijkste taak van de ECB?

Slide 30 - Woordweb

Hoe probeert de ECB de inflatie onder 2% te houden bij hoogconjunctuur?

Slide 31 - Open vraag

Bereken de indexcijfers voor de jaren 2019.
(hele getallen)

Slide 32 - Open vraag

Consumentenprijsindexcijfer (CPI)
Prijsontwikkeling van goederen en diensten.



Slide 33 - Tekstslide

Bereken
de
CPI
(heel getal)
Categorie
Weging
Prijsindex 2021
Prijsindex 2022
Voeding
25%
100
104
Woning
45%
100
110
Overig
30%
100
102

Slide 34 - Open vraag