Samenvatting voor Repetitie

Samenvatting voor Repetitie
Planning:
Doornemen leerschema 3.1 t/m 3.4
Zelf leren
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Samenvatting voor Repetitie
Planning:
Doornemen leerschema 3.1 t/m 3.4
Zelf leren

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 3.1 Steeds kleinere groepen
- Je kunt organismen indelen in hoofgroepen (Prokaryoot en Eukaryoot) en rijken (Bacteriën, Schimmels, Planten en Dieren)
- Je kunt de cel kenmerken van dieren, planten, schimmels en bacteriën noemen en herkennen.
- Je kunt de verdere indeling van een rijk -> Rijk, Stam, Klasse, Orde, Familie, Geslacht en Soort.

Slide 2 - Tekstslide

Welke cel is dit?
A
Schimmel
B
Dierlijke
C
Plant
D
Bacterie

Slide 3 - Quizvraag

Welke cel soort heeft GEEN celkern?
A
Schimmel
B
Dierlijke
C
Plant
D
Bacterie

Slide 4 - Quizvraag

3.2 Overeenkomt en verwantschap
- Je kunt soorten en rassen onderscheiden.
- Je kunt uitleggen dat de indeling van organismen berust op overeenkomst en verwantschap
(Variatie, Selectie en Evolutie)

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de definitie van een soort?

Slide 6 - Open vraag

Welke organismen zijn meer aan elkaar verwant: Reptielen en amfibiën OF reptielen en vogels?

Slide 7 - Open vraag

3.3 Dieren
- Je kunt dieren indelen op grond van de kenmerken skelet en symmetrie
- Je kunt kenmerken en voorbeelden noemen van de zes stammen van het dierenrijk

Slide 8 - Tekstslide

Is dit dier symmetrisch? Zo ja, wat voor symmetrie

Slide 9 - Open vraag

Welke van de onderstaande organismen behoort tot de weekdieren?
A
Mossel
B
Reptiel
C
Duizendpoot
D
Kwal

Slide 10 - Quizvraag

3.4 Planten
- Je kunt kenmerken en voorbeelden noemen van vaatplanten (Stam) en groenwieren (Stam)
- Je kunt kenmerken en voorbeelden noemen van sporenplanten en zaadplanten

Slide 11 - Tekstslide

Sportenplanten hebben wortels, stengels en bladeren?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Groenwieren zijn eencellig?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag