Communicatie 1 t/m 6 herhalen

Communicatie 1 t/m 6 herhalen
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Communicatie 1 t/m 6 herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Herhalen KERN 1 t/m 6
25 min
-Herhalen presentatie
10 min
-Zelfstandig werken
10 min
-Lesafsluiting


5 min


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet wat communicatie is en uit welke elementen het communicatieproces bestaat;
  •  Je kan de elementen van het communicatieproces herkennen en benoemen;
  •  Je kan uitleggen op welke manier een bepaald element het communicatieproces beïnvloedt en uitingen hierop aanpassen;
  • Je kan zelf nieuwe voorbeelden vinden van (mis)communicatie of uitingen bedenken waarin je doelmatig de elementen van communicatie inzet. 

Slide 3 - Tekstslide

Informatie delen én begrijpen

Latijnse communicare --> deelnemen aan.
Zender --> de spreker of schrijver.
Boodschap --> de informatie.
Ontvanger --> de lezer of luisteraar. 
Publiek --> de ontvanger(s).
Referentiekader --> Een soort bril waarin je alles ziet. 

Slide 4 - Tekstslide

Met of zonder woorden

Verbale communicatie --> taal met woorden. 
Non-verbale communicatie --> taal zonder woorden, met gebaren en gezichtsuitdrukking, lichaamshouding, oogcontact en stemgebruik. 
Communicatiemiddelen --> een vervoermiddel van je boodschap en je gebruikt er vaak meerdere tegelijk. 

Slide 5 - Tekstslide

Communicatiemiddelen en -doelen

Medium --> iets wat tussen jou en de ontvanger staat, vaak een voorwerp. 
Activeren --> de ontvanger iets laten doen. 
Amuseren --> de ontvanger vermaken. 
Informeren --> de ontvanger informatie geven. 
Beschouwen --> de ontvanger van meningen en argumenten voorzien om de ontvanger zelf een mening te laten vormen. 
Overtuigen --> de ontvanger jouw mening laten overnemen. 
Tekstvorm --> de vorm van een tekst.
Betogen --> de ontvanger overtuigen van jouw mening. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je al over "context"?

Slide 7 - Woordweb

Context

Context --> alles om de zender en ontvanger heen. Ook tijd, plaats en situatie. 

Slide 8 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk om bij communicatie je boodschap goed te formuleren?

Slide 9 - Open vraag

Onderwerp
Onderwerp --> de basis van elke boodschap. Is samen te vatten in één woord of klein woordgroepje. 
Als zowel zender als ontvanger vertrouwd zijn met een onderwerp, praat dat gemakkelijker. Denk bijvoorbeeld aan een gesprek over een feestje met iemand die er wel bij was versus datzelfde feestje waar iemand niet bij was. 
Oriënteer je op een onderwerp als je er nog niet zoveel over weet. Dit kan zowel zender als ontvanger. 
Een onderwerp kun je van verschillende kanten belichten door middel van deelonderwerpen. Ook deze zijn in één woord of klein woordgroepje samen te vatten. 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 11 - Open vraag

Hoofdgedachte
Hoofdgedachte --> Het belangrijkste dat de zender over een onderwerp te zeggen heeft. Geeft een samenvatting van de boodschap (of tekst) in één zin. Is iets anders dan het onderwerp. Twee verschillende teksten over hetzelfde onderwerp kunnen een andere hoofdgedachte hebben. 
Wat is het onderwerp en wat wordt er over het onderwerp gezegd?

Slide 12 - Tekstslide

Ik zoek altijd eerst naar afbeeldingen in een tekst.
A
eens
B
oneens

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het verschil in onderwerp en hoofdgedachte van een tekst?

Slide 14 - Open vraag

Wat zijn voorkeursplaatsen voor het onderwerp?

Slide 15 - Woordweb

Wat zijn voorkeursplaatsen voor de deelonderwerpen?

Slide 16 - Woordweb

Wat zijn voorkeursplaatsen voor de hoofdgedachte?

Slide 17 - Woordweb

Voorkeursplaatsen
Een reclamemaker die een folder maakt, weet dat het beter is om de belangrijkste informatie onderaan op de rechterpagina te plaatsen dan op de linkerpagina. Het is namelijk bewezen dat een lezer daar eerder naar kijkt. Daarnaast zijn mensen ook visueel georiënteerd en zullen ze altijd eerst naar afbeeldingen kijken voordat ze gaan lezen. 
Als je weet wat de voorkeursplaatsen zijn waarnaar de aandacht van je publiek uitgaat, kun je hiervan handig gebruik maken om je onderwerp en hoofdgedachte zo goed mogelijk te presenteren. Bij een goed geschreven tekst kun je ze bovendien makkelijk herkennen:

Ook een deelonderwerp kan een hoofdgedachte bevatten: de kernzin. 
In een mondelinge presentatie kun je ook gebruikmaken van voorkeursplaatsen als inleiding en slot. Daarbij houd een goed spreker rekening met de grenzen van het korte termijn geheugen. Geef behapbare stukken informatie. 

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het doel van een veganistisch kookboek?

Slide 19 - Woordweb

Wat is het doel van een handleiding bij je nieuwe mobiele telefoon?

Slide 20 - Woordweb

1 Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort? Sleep de tekstsoorten naar de juiste tekstdoelen.
activeren
amuseren
instrueren
overtuigen
recept
recensie
reclamefolder
roman

Slide 21 - Sleepvraag

Tekstsoorten
Vertelling
Delen van persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen.
gesprek, dagboek, persoonlijk verslag, blog.
Verhaal
Vermaken of tot nadenken aanzetten door een verhaal te vertellen.
kort verhaal, fabel, mop, roman, sprookje, strip.
Verslag/rapport
Een zaak of verschijnsel beschrijven en ordenen.
werkstuk, verslag, logboek.
Procedure
Instructie geven en beschrijven hoe je iets moet doen.
gebruiksaanwijzing, recept, routebeschrijving, reglement.
Verklaring/uiteenzetting
Een verschijnsel of gebeurtenis verklaren en uitleggen.
lesboek, nieuwsbericht, historisch boek, werkstuk.
Oproep/verzoek
Activeren; anderen motiveren of verzoeken om iets te doen.
aankondiging, advertentie, reclametekst, sollicitatie, uitnodiging
Betoog
Overtuigen door een standpunt met argumenten te onderbouwen.
ingezonden brief, klachtenbrief, leus, protestbrief.
Recensie
Evalueren van een boek, film, toneelstuk......
blog, review, krantenartikel.
Beschouwing
Een onderwerp vanuit een of meer gezichtspunten bekijken.
column, discussie, essay.

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de functie van een inleiding?

Slide 23 - Woordweb

Wat is de functie van het slot?

Slide 24 - Woordweb

Inleiding


Een zakelijke tekst bestaat meestal uit een inleiding, middenstuk en slot. 

Een inleiding van een tekst wordt bijna altijd het onderwerp genoemd. Daarnaast wordt bijvoorbeeld:
- de aanleiding voor het schrijven genoemd;
- een voorbeeld bij het onderwerp gegeven;
- een anekdote verteld;
- een belangrijke vraag gesteld;
- een mening of standpunt (over het onderwerp) gegeven;
- de hoofdgedachte van de tekst genoemd;
- een deskundige over het onderwerp geïntroduceerd;
- iets over de opbouw van een tekst verteld;
- een korte samenvatting van een tekst gegeven. 

Slide 25 - Tekstslide

Middenstuk


In het middenstuk van een tekst worden verschillende zaken behandeld die met het onderwerp te maken hebben. Dat zijn de deelonderwerpen. 

Slide 26 - Tekstslide

Slot



In het slot van een tekst  wordt bijvoorbeeld:
- de hoofdgedachte van de tekst genoemd;
- een advies gegeven;
- een conclusie getrokken;
- een korte samenvatting van een tekst gegeven;
- een toekomstverwachting genoemd;
- een vraag uit de inleiding beantwoord. 

Slide 27 - Tekstslide

Een inleiding kan verschillende functies hebben. Wat is geen functie van een inleiding?
A
onderwerp aangeven
B
voorbeeld geven
C
vraag stellen
D
advies geven

Slide 28 - Quizvraag

In het middenstuk ...
A
vind je de hoofdgedachte.
B
wordt een conclusie gegeven.
C
vind je de deelonderwerpen.
D
wordt een advies gegeven.

Slide 29 - Quizvraag

In het middenstuk
A
wordt het belangrijkste uit een tekst herhaald
B
staat de meeste informatie
C
maak je kennis met het onderwerp van een tekst

Slide 30 - Quizvraag

Functies van het slot.
Wat is een functie van het slot?
A
de centrale vraag stellen
B
Een advies geven
C
Een samenvatting geven.
D
enkele personen introduceren.

Slide 31 - Quizvraag

Lees het slot. Wat is de functie van het slot?

A
een advies geven
B
een conclusie geven
C
een samenvatting geven
D
een toekomstverwachting geven

Slide 32 - Quizvraag

Welke tekststructuren ken je nog?

Slide 33 - Woordweb

Welke tekststructuur herken je?
A
argumentatiestructuur
B
probleem/ oplossingsstructuur
C
verklaringsstructuur

Slide 34 - Quizvraag

Wat is GEEN tekststructuur?
A
probleem-oplossing
B
verklaring
C
aspecten
D
synoniem

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de tekststructuur?
A
probleem - oplossing
B
beschrijving
C
verklaring
D
voor- en nadelen

Slide 36 - Quizvraag

Tekststructuren

Slide 37 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden blz 64


Opsomming

eerst, ten eerste – ten tweede – ten slotte, om te beginnen, ook, en, daarna, tevens, vervolgens, bovendien
Tijd
Eerst, nadat, toen, terwijl, wanneer, daarna, dadelijk, intussen
Tegenstelling
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
Reden-oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is
Voorbeeld
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, onder andere
Voorwaarde
als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij
Conclusie
dus, concluderend, dat betekent, kortom
Vergelijking
net zo als, even … als, in vergelijking met, 
Doel-middel
waarmee, zodat, om ... te, door middel van, met behulp van 
Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, mits, indien
Inperking
hoewel, ondanks, natuurlijk....maar
Verduidelijking
dit betekent, met name, dit houdt in, dat wil zeggen, onder meer
Samenvatting
samengevat, kortom, dus

Slide 38 - Tekstslide

Welk verband hoort bij het signaalwoord "echter"?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorwaarde
D
tegenstelling

Slide 39 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband "vergelijking"
A
daarna
B
doordat
C
als
D
net zo als

Slide 40 - Quizvraag

Jolanda verdient minder geld dan ik.

Wat is het signaalwoord en het bijbehorend tekstverband?

Slide 41 - Open vraag

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
vergelijking
samenvatting
doel-middel
al met al
meer dan
kortom
zodat
met behulp van
evenals

Slide 42 - Sleepvraag

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
concluderend
oorzaak-gevolg
tijdsvolgorde
dus
nadat
zodat
dadelijk
doordat
dan ook

Slide 43 - Sleepvraag

Presentatie



Zijn er vragen over de literaire presentatie?

Slide 44 - Tekstslide

Zelfstandig werken


De rest van de les ga je aan de slag met:
-Maken van opdrachten paragraaf 1 t/m 6. 
-Voorbereiden presentatie (welk boek, welke onderwerpen etc). 

Om 11:55 sluiten we de les af. 

Slide 45 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet wat communicatie is en uit welke elementen het communicatieproces bestaat.





Je kan de elementen van het communicatieproces herkennen en benoemen.
Je kan zelf nieuwe voorbeelden vinden van (mis)communicatie of uitingen bedenken waarin je doelmatig de elementen van communicatie inzet. 
Je kan uitleggen op welke manier een bepaald element het communicatieproces beïnvloedt en uitingen hierop aanpassen.

Slide 46 - Sleepvraag