Les 4: 4.6 en 4.7 Reëel en Nominaal inkomen en Economisch beleid

Reëel en Nominaal inkomen en Economisch beleid
Paragraaf 4.6 en 4.7
Klas 4
Economie
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Reëel en Nominaal inkomen en Economisch beleid
Paragraaf 4.6 en 4.7
Klas 4
Economie

Slide 1 - Tekstslide

Introductie
Het is natuurlijk leuk als je meer gaat verdienen. Maar als de prijzen van de producten die je koopt ook stijgen, schiet je daar dan wel iets mee op? Vakbonden willen daarom dat de lonen in ieder geval mee stijgen met de prijzen. En als het kan, willen ze dat de loonstijging hoger is dan de prijsstijging. In deze paragraaf leer je over de koopkracht van het inkomen.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  1.  Ik kan het reële en nominale inkomen bepalen.
  2. Ik kan het economisch beleid van de overheid uitleggen.

Slide 3 - Tekstslide

Inflatie (deflatie)
Inflatie is de procentuele stijging van het algemeen prijspeil.






Je koopt (met hetzelfde geld)
dus 50% minder bier.
2000  = €1,28
2017*  = €2,59

*De inflatie voor de productgroep bier is hier - na 17 jaar - ongeveer 100%

Slide 4 - Tekstslide

Hoe ontstaat inflatie ?
1. Bestedingsinflatie
- Vraag naar producten (er is veel vraag naar iets -> huizenmarkt)
- Aanbod van producten (als iets bijna niet te koop is... -> Nieuwste iPhone / containers na SUEZ)
- leenrente omlaag (wordt meer geleend om uit te geven)
- spaarrente omlaag (minder sparen en meer kopen)
2. Kosteninflatie 
- hogere loonkosten
- hogere inkoop
- hogere transportkosten

Slide 5 - Tekstslide

Gevolgen inflatie

1. Geld wordt relatief minder waard (€100 nu is minder waard dan €100 20 jaar terug)
Inkomen per maand €100
Bierprijs was €1,25                  Aantal biertjes per maand = €100 / €1,25 = 80
Bierprijs is nu €2,00                Aantal biertjes per maand = €100 / €2,00 = 50

2.De koopkracht van inkomens daalt (evenveel inkomen, maar alles is wel duurder)
Als alleen bier in prijs stijgt is niet zo erg, maar stel dat 
alles wat je gedurende een jaar consumeert gemiddeld
in prijs stijgt...!


CPI van NL (gemiddeld cijfer van alle producten en diensten samen)

Slide 6 - Tekstslide

CPI
De CPI geeft de prijsontwikkeling weer
van alle goederen & diensten die huis-
houdens aanschaffen voor consumptie.


Waar besteden we ons geld aan?
(in % van het totaal)

Slide 7 - Tekstslide

Koopkracht
  • Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, dan daalt je koopkracht.
  • Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, dan stijgt je koopkracht.
  • Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video


Inflatie
Je geld wordt minder waard
Wat is het gevolg van inflatie?

Prijzen 
stijgen

Je kan minder kopen voor hetzelfde geld

Je koopkracht daalt

Slide 11 - Sleepvraag

De rente op je spaarrekening is hoger dan de inflatie. Hierdoor neemt je koopkracht ....
A
Af
B
Toe
C
Blijft gelijk

Slide 12 - Quizvraag

timer
2:00
..................... is een vergoeding die ontvangt als je geld uitleent. Als het .................................. gelijk is aan de ............................. blijft de ............................ van je spaargeld ....................
inflatie
koopkracht
rente
rentepercentage
gelijk

Slide 13 - Sleepvraag

Koopkracht 
Rente 
Hypotheek lening
Inflatie 
Hoeveel kun je met  je salaris kopen? 
Prijzen worden hoger. Geld wordt minder waard 
Interest is ook wel?
Lening die je krijgt voor het kopen van een huis

Slide 14 - Sleepvraag

Nominaal inkomen
  • Het inkomen dat je in euro’s verdient, is een nominaal inkomen.
  • Als je nominale inkomen met 5% stijgt en er is 3% inflatie, dan ga je er in koopkracht 2% op vooruit.

Slide 15 - Tekstslide

Reëel inkomen

  • Als je rekening houdt met de gevolgen van inflatie voor je inkomen, spreek je van een reëel inkomen.
  • De reële verandering in procenten van je inkomen bereken je als volgt.

Slide 16 - Tekstslide

Reële verandering
Reële verandering in % = nominale verandering in % – inflatie in %




Slide 17 - Tekstslide

Je nominale inkomen stijgt 1,25%. De inflatie is 0,5%.
Bereken het reële inkomen

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Video

Prijscompensatie
  • Als er inflatie plaatsvindt moet je inkomen (nominaal) net zoveel stijgen anders kun je minder kopen (-->koopkracht verlies).
  • Nominale inkomensverandering (%) - Inflatie (%) = Reële inkomensverandering

  • Postief antwoord = Koopkracht toename (meer dan prijscompensatie)
  • Antwoord 0 = Koopkracht behouden (precies Prijscompensatie)
  • Negatief antwoord = Koopkracht afname (minder dan prijscompensatie)

Slide 20 - Tekstslide

Gevolg van prijscompensatie
  • Hogere lonen betekenen voor bedrijven hogere kosten. Die kosten berekenen zij door in de verkoopprijs van hun producten.
  • Als de prijzen stijgen, willen werknemers weer loonsverhoging, enzovoort.
  • Dit is de loon-prijsspiraal en die zorgt voor voortdurende inflatie.

Slide 21 - Tekstslide

Stel de nominale rente is 5% en de inflatie 6% wat gebeurt er met de koopkracht?
A
wordt -1%
B
wordt 1%
C
wordt 11%
D
wordt -11%

Slide 22 - Quizvraag

De prijzen stijgen met 2,5%.
Het inkomen van Loïs stijgt met 1,5%.
Stijgt of daalt de koopkracht van Loïs?
A
Stijgt 6%
B
Stijgt 3,5%
C
Daalt 1%
D
Stijgt 1%

Slide 23 - Quizvraag


Het loon is gestegen van €31750 naar €32500.
Er is een algemene prijsstijging van (inflatie) van 3,3%.

Hoe groot is de verandering in het reëel inkomen?
A
2,4%
B
3,3%
C
-5,7%
D
-0,9%

Slide 24 - Quizvraag

Rente 
Koopkracht
Inflatie
Sparen 

Slide 25 - Sleepvraag

Je nominale inkomen stijgt 1,25%. De inflatie is 0,5%.
Bereken het reële inkomen

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Video

Maken
Paragraaf 4.6
Paragraaf 4.7

Slide 28 - Tekstslide