Grammatica 3V les 3

Wat weet jij over het voorzetselvoorwerp?
Geef een voorbeeld als je dat weet
1 / 26
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat weet jij over het voorzetselvoorwerp?
Geef een voorbeeld als je dat weet

Slide 1 - Open vraag

Morgen wordt de bank gebracht.
A
lijdende zin
B
bedrijvende zin

Slide 2 - Quizvraag

Word jij later docent aardrijkskunde?
A
lijdende vorm
B
bedrijvende vorm

Slide 3 - Quizvraag

De kat vangt een muis.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 4 - Quizvraag

Jan organiseert het afscheidsfeest.
A
Lijdende vorm
B
Bedrijvende vorm

Slide 5 - Quizvraag


Mijn vader koopt bloemen.
A
Lijdende vorm
B
Bedrijvende vorm

Slide 6 - Quizvraag

De leerlingen maken de grammaticatoets.
A
lijdende vorm
B
bedrijvende vorm

Slide 7 - Quizvraag

De hond wordt door mijn moeder uitgelaten.
A
Bedrijvende vorm

Slide 8 - Quizvraag

Deze grap werd me gisteren ook al geappt!
A
lijdende vorm
B
bedrijvende vorm

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen bedrijvende en lijdende vorm?

Slide 10 - Open vraag

Zet deze lijdende zin in een bedrijvende zin:

De show zal door Edwin gepresenteerd worden.

Slide 11 - Open vraag


Zet deze zin in de bedrijvende vorm:
Door Frida was een spannend boek gelezen.



Slide 12 - Open vraag

Type een zin uit de opdrachten die je wil bespreken

Slide 13 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 14 - Open vraag

Een enkelvoudige zin bevat één werkwoordgroepje.
Voorbeeld: 
Ik ga dit romantische boek lezen.
De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroepje, want ze horen bij elkaar.

Een enkelvoudige zin bevat één persoonsvorm.

Voorbeeld: 

Ik ga dit romantische boek lezen.

De persoonsvorm is ga
Want: Ik ging dit romantische boek lezen

Slide 15 - Tekstslide

Een samengestelde zin is opgebouwd uit twee of meer zinnen (deelzinnen). Hij bevat twee of meer persoonsvormen. Elke persoonsvorm geeft een deelzin aan: een hoofdzin of een bijzin.

Voorbeeld:
Ik ga dit romantische boek lezen, omdat mijn vriendin het mij heeft gegeven.

Ga en heeft zijn de persoonsvormen dus samengesteld
Want: Ik ging dit romantische boek lezen, omdat mijn vriendin het mij had gegeven

Slide 16 - Tekstslide

Marieke zit op de bank terwijl Maarten opruimt.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 17 - Quizvraag

De boze jongen kan zich nu niet meer inhouden.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 18 - Quizvraag

Hij wacht niet langer af en pakt zijn spullen in.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 19 - Quizvraag

Zijn liefhebbende vriendin blijkt er een andere man op na te houden.
A
Samengestelde zin
B
Enkelvoudige zin

Slide 20 - Quizvraag

Netflix is de enige afleiding voor het luie meisje dat op de bank zit.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 21 - Quizvraag

Nevenschikkend voegwoord

Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of.


Voorbeeld:

Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond want het is al laat.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?

Slide 22 - Tekstslide

Onderschikking
HZ + BZ

Slide 23 - Tekstslide

Onderschikkend voegwoord

terwijl,  voordat, toen, nadat, doordat, zodat, waardoor, omdat,  hoewel, dat (en nog vele andere)


Voorbeeld:

Piet eet geen mosselen, omdat hij niet van vis houdt

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin?

Slide 25 - Open vraag

Oefenen
Maak opdracht 15 en 16 in je grammaticaboekje
Hebben we tijd over? We bespreken nog enkele al gemaakte zinnen
Huiswerk: t/m opdracht 17

Slide 26 - Tekstslide