H3 Grammatica - lijdend voorwerp

H3 Grammatica - lijdend voorwerp
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 Grammatica - lijdend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al?
  • Je kunt de zin in zinsdelen verdelen
  • Je kunt de persoonsvorm vinden
  • Je kunt het onderwerp vinden
  • Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden

Slide 2 - Tekstslide

1. Mijn moeder heeft gisteren gebakken.
2. Mijn moeder heeft gisteren een appeltaart gebakken.

Wat is het verschil in deze 2 zinnen?

Slide 3 - Open vraag

Welke stappen zetten we om het lijdend voorwerp te vinden?
  1. Zoek de pv!
  2. Wat is het onderwerp van de zin?
  3. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
  4. Stel de vraag: Wat (of wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
  5. Antwoord = lijdend voorwerp.
  • Let op: afstanden, gewichten en maten kunnen nooit lijdend voorwerp zijn!
  • Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!

Slide 4 - Tekstslide

Zin in zinsdelen verdelen
  • Loor en Emma willen iedere vakantie een hoed dragen.

  • Loor en Emma / willen / iedere vakantie / een hoed / dragen.

Slide 5 - Tekstslide

Loor en Emma / willen / iedere vakantie / een hoed / dragen.
Wat is het persoonsvorm van deze zin?

Slide 6 - Open vraag

Loor en Emma / willen / iedere vakantie / een hoed / dragen.
Wat is het onderwerp van deze zin?

Slide 7 - Open vraag

Loor en Emma / willen / iedere vakantie / een hoed / dragen.
Wat is het wg van deze zin?

Slide 8 - Open vraag

Welke vraag stel ik om het lijdend voorwerp te vinden?

Loor en Emma / willen / iedere vakantie / een hoed / dragen.

Slide 9 - Open vraag

Loor en Emma / willen / iedere vakantie / een hoed / dragen.
Wat is het lijdend voorwerp van deze zin?

Slide 10 - Open vraag

Zin in zinsdelen verdelen
  • Mijn zus leest het boek in één ruk uit.

  • Mijn zus / leest / het boek / in één ruk / uit.

Slide 11 - Tekstslide

Mijn zus / leest / het boek / in één ruk / uit.
Wat is het persoonsvorm van deze zin?

Slide 12 - Open vraag

Mijn zus / leest / het boek / in één ruk / uit.
Wat is het onderwerp van deze zin?

Slide 13 - Open vraag

Mijn zus / leest / het boek / in één ruk / uit.
Wat is het wg van deze zin?

Slide 14 - Open vraag

Mijn zus / leest / het boek / in één ruk / uit.
Wat is het lijdend voorwerp van deze zin?

Slide 15 - Open vraag

Zin in zinsdelen verdelen
  • Sara en Fleur moeten nog tien kilometer wandelen.

  • Sara en Fleur / moeten / nog tien kilometer / wandelen.

Slide 16 - Tekstslide

Sara en Fleur / moeten / nog tien kilometer / wandelen.
Wat is het persoonsvorm van deze zin?

Slide 17 - Open vraag

Sara en Fleur / moeten / nog tien kilometer / wandelen.
Wat is het onderwerp van deze zin?

Slide 18 - Open vraag

Sara en Fleur / moeten / nog tien kilometer / wandelen.
Wat is het wg van deze zin?

Slide 19 - Open vraag

Sara en Fleur / moeten / nog tien kilometer / wandelen.
Wat is het lijdend voorwerp van deze zin?

Slide 20 - Open vraag

Geen lijdend voorwerp!
  • Sara en Fleur / moeten / nog tien kilometer / wandelen.

  • Want afstanden, gewichten en maten kunnen nooit een lijdend voorwerp zijn!

Slide 21 - Tekstslide

Dus: Lijdend voorwerp
  • Komt in sommige zinnen voor (niet in alle).
  • Komt voor in zinnen waarin iets of iemand iets overkomt of meemaakt.
  • Kun je alleen vinden als je het onderwerp en werkwoordelijk gezegde weet.
  • Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen;
  • Wat (of wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
  •  Antwoord = lijdend voorwerp
  • Let op: afstanden, gewichten en maten kunnen nooit lijdend voorwerp zijn!




Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag
Maak op NN online:
H3 Grammatica - lijdend voorwerp
- Opdracht 1 en 2

- Klaar? Ga verder met opdracht 3 en 4!


Slide 23 - Tekstslide