Sterke en zwakke werkwoorden

1 / 23
volgende
Slide 1: Video
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Noem een zwak werkwoord. Bijvoorbeeld fietsen, fietsten.

Slide 2 - Woordweb

Noem een sterk werkwoord, bijvoorbeeld lopen, liepen

Slide 3 - Woordweb

Schrijf in de verleden tijd.
Ik maak

Slide 4 - Open vraag

Schrijf in de verleden tijd.
Hij leest

Slide 5 - Open vraag

Schrijf in de verleden tijd.
Wij werken

Slide 6 - Open vraag

Schrijf in de verleden tijd.
Jullie zwemmen

Slide 7 - Open vraag

Schrijf in de verleden tijd.
Jij lacht

Slide 8 - Open vraag

Schrijf in de verleden tijd.
Ik zing

Slide 9 - Open vraag

Schrijf in de verleden tijd.
Zij koopt

Slide 10 - Open vraag

Schrijf in de verleden tijd.
Jullie dansen

Slide 11 - Open vraag

Schrijf in de verleden tijd.
Hij steelt

Slide 12 - Open vraag

Schrijf in de verleden tijd.
Hij zit

Slide 13 - Open vraag

Fietsen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 14 - Quizvraag

Zwemmen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 15 - Quizvraag

Zijn
A
Sterk
B
Zwak

Slide 16 - Quizvraag

Houden
A
Sterk
B
Zwak

Slide 17 - Quizvraag

Pakken
A
Sterk
B
Zwak

Slide 18 - Quizvraag

Slurpen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 19 - Quizvraag

Kijken
A
Sterk
B
Zwak

Slide 20 - Quizvraag

Sterk
Zwak
Rennen
Springen
Schaken
Slapen
Spelen
Zingen
Typen
Eten
Verliezen

Slide 21 - Sleepvraag

Ik weet nu wat sterke en zwakke werkwoorden zijn.
Ja!
Nee nog niet
Half/half

Slide 22 - Poll

Dit heb ik geleerd bij de taalles:

Slide 23 - Open vraag