1HV: B - lire

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Aujourd'hui, c'est le....

Chapitre 2

C'est si bon!

• Ik kan iets bestellen en iets kopen.
• Ik ken woorden die te maken hebben met eten en drinken.
• Ik ken de getallen tot en met 100.

Programme aujourd'hui:

1. Vocabulaire A
2. Bruxelles
3. Dinner en l'air à Bruxelles
4. Lire

Vocabulaire

Vocabulaire

A (p. 92)

1. la glace	a. een hekel hebben
2. la table	b. ik zou graag willen
3. le café	c. de tafel
4. je voudrais	d. bellen
5. détester	e. het ijsje
6. téléphoner	f. lekker
7. bon	g. de koffie

Oefenen in tweetallen, daarna in de klas

Je déteste les légumes 

Je détèste la soupe

Un diner en l'air à Bruxelles
(page 66)

Lire (p. 66)

Exercice 9 & 10abc

Répétition

ik 

jij

hij  / zij / men

wij

jullie / u

zij

zij 

vous

je

nous

ils

il / elle / on

tu

elles

AVOIR ( = hebben)

Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Wat betekent "tu as"?

1. zij hebben
2. hij heeft
3. jij hebt
4. ik heb

Wat betekent "nous avons"?

1. ik heb
2. u heeft
3. wij hebben
4. zij hebben

Wat betekent "il a" ?

1. hij heeft
2. zij heeft
3. u heeft
4. zij hebben

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?

1. ils ont
2. elle a
3. vous avez
4. tu as

B - lire(page 66)

Correction

Lire B

- Faire exercice 10c, 11ab & 12a

liever hebben

een hekel hebben aan / haten

dol zijn op

houden van

Le thé

Le chocolat chaud

Le pain

Les céréales

Le croissant

Le café

Le lait

Le jus d'orange

Les fruits

La confiture

Wat is:

une poire

1. 
2. 
3. 
4. 

Wat is:

le beurre

1. 
2. 
3. 
4. 

Wat is:

la farine

1. 
2. 
3. 
4. 

Wat is:

les céréales

1. 
2. 
3. 
4. 

Drinken

Eten

le jus de fruit

la tartine

le sel

le café

le lait

la farine

le légume

le pain

le sucre

Au travail!
Prêt? Slim stampen 

En silence, zodat iedereen zich kan concentreren