Rekenen D1 Paragraaf 1.3

                                                          Welkom!


Vak: Rekenen mbo niveau 4
Blok 1 les 4
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

                                                          Welkom!


Vak: Rekenen mbo niveau 4
Blok 1 les 4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Hoofdstuk 1 Grootheden en eenheden
Paragraaf 1.3 Gewicht

Domein 1
Toets 1
Domein 2
Toets 2
Domein 3
Toets 3
Domein 4
Toets 4
Domein 5
Examen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lezen H1


Groep: PBSD 

Vak: Nederlands blok 1

Docent: mevrouw K. van Zaalen

Les 1
Les 2
Les 3
Les 4
Les 5
Les 6
Les 7
Les 8
Les 9
Les 10
Introductie
Par. 1.1
Par. 1.2
Par. 1.3
Par. 1.4
Par. 1.5
Par. 1.6
Par. 1.7
Par. 1.8
TOETS
Wat gaan we doen?
Starten
Opstarten van de les
Kennis activeren
Uitleg par. 1.3 Gewicht
Kennis trainen
Maken (selectie van) opdrachten par. 1.3
Kennis checken
Nabespreken (selectie van) opdrachten par. 1.3
Afronden
Beantwoorden van individuele vragen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Aan het werk via de korte route
  • Blijf ingelogd in Google Meet.
  • Maak de examenopdrachten in LessonUp.
  • Lever de examenopdrachten op tijd in!
Voortgang
Ik beoordeel je opdracht en voorzie die van een cijfer en persoonlijke feedback. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Oefenen met de basisvaardigheden
Tijdens de basisroute behandelen we alle lesstof die wordt getoetst bij het examen rekenen. We herhalen daarnaast een deel van de basisvaardigheden. 

Deze week behandelen we de basisstof over handig rekenen met nullen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Vermenigvuldigen met 10, 100 en 1000

Leerdoelen


  • Ik kan vermenigvuldigen met 10, 100 en 1000.



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies






Als je 2800000 kg vermenigvuldigt met 10 wordt het...


A
28000000 kg
B
280000000 kg

Slide 7 - Quizvraag

A 2800000 x 10 = 28000000

Als je een getal vermenigvuldigt met 10, komt er 1 nul bij en/of schuift de komma naar rechts. 







Als je 0,025 vermenigvuldigt met 100 wordt het ...


A
0,25
B
2,5

Slide 8 - Quizvraag

B 0,025 x 100 = 2,5

Als je een getal vermenigvuldigt met 100, komen er 2 nullen bij en/of schuift de komma naar rechts. 





Als je 8,5 vermenigvuldigt met 1000 wordt het ...


A
8500
B
85000

Slide 9 - Quizvraag

A8,5 x 1000 = 8500

Als je een getal vermenigvuldigt met 1000, komen er 3 nullen bij en/of schuift de komma naar rechts. 

Delen door 10, 100 en 1000

Leerdoelen


  • Ik kan delen door 10, 100 en 1000.



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies






Als je 2800000 kg deelt door 10 wordt het...


A
280000 kg
B
28000 kg

Slide 11 - Quizvraag

A 2800000 : 10 = 280000

Als je een getal deelt door 10, gaat er 1 nul af en/of schuift de komma naar links.





Als je 0,025 deelt door 100 wordt het ...


A
0,0025
B
0,00025

Slide 12 - Quizvraag

B 0,025 : 100 = 0,00025

Als je een getal deelt door 100, gaat er 2 nullen af en/of schuift de komma naar links.





Als je 8,5 deelt door 1000 wordt het ...


A
0,085
B
0,0085

Slide 13 - Quizvraag

B 8,5 : 1000 = 0,0085

Als je een getal deelt door 1000, gaat er 3 nullen af en/of schuift de komma naar links.
timer
5:00
Pauze

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Paragraaf 1.3 Gewicht

Leerdoelen


  • Ik kan rekenen met gewichtsmaten.



Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Basisopdracht 1
Dit is een recept voor een chocoladecake.

Hoeveel centigram bloem heb je nodig?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies






Hoeveel centigram bloem heb je nodig?
A
250 centigram
B
2500 centigram
C
25000 centigram
D
250000 centigram

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Basisopdracht 2
Dit is een recept voor een chocoladecake.

Hoeveel kilogram wegen de bloem, roomboter
en suiker?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies






Hoeveel kilogram wegen de bloem, roomboter en suiker?
A
63 kilogram
B
6,3 kilogram
C
0,63 kilogram
D
0,063 kilogram

Slide 19 - Quizvraag

Tel de waarden bij elkaar op
250 + 200 + 180 = 630 gram

Reken om van g naar kg
630 gram : 1000 = 0,63 kg

Basisopdracht 3
Dit is een recept voor een chocoladecake.
Een ei weegt 60 000 milligram.  

Hoeveel gram wegen 3 eieren?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies






Hoeveel gram wegen 3 eieren?
A
60 gram
B
180 gram
C
600 gram
D
1800 gram

Slide 21 - Quizvraag

Reken om van mg naar g
60000 mg : 1000 = 60 gram

Bereken het aantal g van 3 eieren
3 x 60 = 180 gram
timer
5:00
Pauze

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Par. 1.3 Onderweg naar het examen
Bij het maken van je examen kijken examinatoren niet alleen naar of je het juiste antwoord op de vraag kan geven. Zij willen ook weten hoe je tot dat antwoord bent gekomen. Dat kan je laten zien door een berekening te maken en die op te schrijven. De opdrachten die we in blok 1 maken, bereiden je voor op het maken van de examenopdrachten in blok 2 en 3.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Opdracht 1
Lisa bakt 1 chocoladecake. Ze heeft twee pakjes
roomboter van 125 gram. Ze gebruikt het hele
eerste pakje en een deel van het tweede.

Hoeveel gram roomboter moet Lisa uit het
tweede pakje boter gebruiken?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies






Hoeveel gram roomboter moet Lisa uit het tweede pakje boter gebruiken?
A
75 gram
B
100 gram
C
125 gram
D
175 gram

Slide 25 - Quizvraag

Bereken de benodigde hoeveelheid
200 - 125 = 75 gram

Opdracht 2
Een ei weegt ongeveer 60 gram. De vanillesuiker,
het bakpoeder en het snufje zout wegen samen
20 milligram.

Bereken hoeveel gram deze cake weegt. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





Bereken hoeveel gram deze cake weegt.

Slide 27 - Open vraag

Bereken het gewicht van de cake
250 gram bloem
200 gram boter
180 gram suiker
180 gram eieren
100 gram chocolade
    0,02 gram rest
--------------------------
910,02 gram cake

Opdracht 3
Lisa verwacht 8 gasten. Ze wil die allemaal een
plak cake van 100 gram serveren.

Bereken of de cake groot genoeg is om Lisa en
haar gasten een plak cake aan te kunnen bieden.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Bereken of de cake groot genoeg is om Lisa en haar gasten een plakje cake aan te kunnen bieden.

Slide 29 - Open vraag

Deel het gewicht door aantal personen
910,02 : 9 = 101,113... gram

Trek conclusie
De cake is groot genoeg.
timer
5:00
Pauze

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Opdracht 4
Maria bakt viskoekjes naar het recept van haar moeder.
Per persoon heeft ze ongeveer 180 gram vis nodig.

Bereken voor hoeveel personen Maria viskoekjes kan
bakken als ze gebruikmaakt van de aanbieding.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Bereken voor hoeveel personen Maria viskoekjes kan bakken als ze gebruik maakt van de aanbieding.

Slide 32 - Open vraag

Reken om van kg naar g
1 kg = 1000 gram

Deel het aantal g door 180
1000 : 180 = 5,55... = 5 personen


Opdracht 5
De moeder van Maria concludeert dat Maria 1,5 kilo
viskoekjes moet kopen als er 8 gasten komen.


Bereken of de moeder van Maria gelijk heeft.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


De moeder van Maria concludeert dat Maria 1,5 kilogram viskoekjes moet kopen als er 8 gasten komen.

Bereken of de moeder van Maria gelijk heeft.

Slide 34 - Open vraag

Bereken het aantal gram bij 8 gasten
180 gram x 8 = 1440 gram

Reken om naar kilogram
1440 gram : 1000 = 1,440 kilogram

Trek een conclusie
De moeder van Maria heeft gelijk.


Opdracht 6
Maria koopt 1,5 kilogram vis. Ze maakt de viskoekjes
en verdeelt die onder 9 personen. 

Bereken wat Maria per persoon kwijt is. Rond je 
antwoord af op twee cijfers achter de komma.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Bereken wat Maria per persoon kwijt is. Rond je antwoord af op twee cijfers achter de komma.
Afronden
De getallen lager dan 5 rond je af naar beneden. Vanaf het getal 5 rond je af naar boven.

Slide 36 - Open vraag

Bereken de kosten voor 1,5 kg vis
9,50 x 1,5 = € 14,25

Deel de kosten door 9 personen
14,25 : 9 =  € 1,583...

Rond af op twee cijfers
1,583... =  € 1,58



Als je bij het examen een 6 haalt voor de vakken Nederlands en Engels, heb je genoeg aan een afgeronde 5 voor het vak rekenen.

Welk cijfer moet je minimaal halen om te slagen voor rekenen?
A
Een 4,4.
B
Een 4,5.
C
Een 4,6.
D
Een 5.

Slide 37 - Quizvraag

Een 4,5 wordt afgerond naar een 5. 

Heb je je leerdoelen gehaald?

Leerdoelen

  • Ik kan rekenen met gewichtsmaten.

Heb je je licentie besteld, geactiveerd en gekoppeld?
Dan mag je de les nu verlaten!


Volgende week

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Je hebt nog 2 weken om je licentie te bestellen
  • Bestel de licentie voor NU Rekenen.
  • Activeer je licentie voor NU Rekenen.
  • Koppel je aan Maas College Rotterdam.
  • Koppel je aan klas met de klascode. 

Slide 39 - Tekstslide

GROEP MAANDAG
School : MAAS COLLEGE ROTTERDAM
Klas : 295199
Methode : NU Rekenen niveau 4

GROEP DONDERDAG
School : MAAS COLLEGE ROTTERDAM
Klas : 357965
Methode : NU Rekenen niveau 4