Samenvatting H1 t/m H3

Samenvatting H1 t/m H3
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Samenvatting H1 t/m H3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jari heeft een kledingzaak. Hij verkoopt spijkerbroeken voor € 59,95. De inkoopprijs van deze spijkerbroeken is gemiddeld € 39 per stuk. Hij heeft de verschillende kosten omgerekend per broek. De huisvestingskosten zijn € 2,38, de loonkosten zijn € 1,74 en de algemene kosten zijn € 6,83.
Wat is de kostprijs?

Slide 2 - Open vraag

€ 39 + € 2,38 + € 1,74 + € 6,83 = € 49,95 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk het cirkeldiagram. Melissa heeft een broodjeszaak. Haar broodje kroket wordt het meest verkocht.

Wat stelt de sector van € 1 van het cirkeldiagram voor?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De klant betaalt voor een broodje kroket de verkoopprijs inclusief btw.

Hoeveel is de verkoopprijs exclusief btw?

Slide 6 - Open vraag

€ 3 − € 0,17 = € 2,83
Eva heeft een cadeauwinkel. Zij heeft in een maand een omzet gemaakt van € 11.000. De inkoopwaarde van deze omzet is € 5.900 en de bedrijfskosten in deze maand zijn € 3.100. Bereken de brutowinst.

Slide 7 - Open vraag

€ 11.000 − € 5.900 = € 5.100

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Levi is bedrijfsleider van een boekwinkel. De gegevens in de tabel komen uit zijn administratie.

Hoeveel omzet heeft Levi deze week?

Slide 9 - Open vraag

€ 4.600 + € 680 + € 516 = € 5.796 
Emma heeft een boekhandel. Ze neemt een nieuw boek in de verkoop. De inkoopprijs ervan is € 15. De brutowinstopslag wordt berekend door 30% te nemen van de inkoopprijs. Het btw-tarief is 9%.

Bereken de winkelprijs van dit boek

Slide 10 - Open vraag

€ 15 + (15 : 100 × 30) = € 19,50 

€19,50+ (€ 19,50 : 100 × 9) = € 21,26

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de tabel. De omzet van Daans drogisterij stijgt dit jaar met € 14.000. De inkoopwaarde van de omzet stijgt met € 10.000. De bedrijfskosten blijven gelijk.

Hoeveel is de nettowinst van Daans drogisterij dit jaar?

Slide 12 - Open vraag

€ 350.000 + € 14.000 = € 364.000
€ 364.000 − € 250.000 − € 10.000 − € 65.000 = € 39.000 
Gebruik het antwoord van de vorige vraag:
nettowinst jaar 1: ?
nettowinst jaar 2: €39000
Met hoeveel procent is de nettowinst gestegen?

Slide 13 - Open vraag

(€39000-€35000)/€35000 x 100% = 11%

(nieuw-oud)/oud x 100%=
Een buurtsupermarkt schakelt over op de zelfscan. De klanten mogen na het gebruik van de scanapparatuur hun boodschappen zelf afrekenen bij een betaalautomaat.
Hoe noem je dit verschijnsel?

Slide 14 - Open vraag

Mensen worden vervangen door machines. Hier is een verschil met mechanisering. Dan gaan mensen werken met machines om het productieproces te verbeteren.
Max en Jens zijn timmerlieden. Zij monteren raamkozijnen in woningen. Ze doen samen zes raamkozijnen op een dag. Dat is gemiddeld drie raamkozijnen per persoon per dag.
Over welk begrip hebben we het hier?

Slide 15 - Open vraag

Hoeveel werk doe je per uur/dag/week/maand
Er werken vijf parketleggers bij een parketbedrijf. De productie per persoon is acht vierkante meter parket per dag. Ze werken vijf dagen in de week.

Wat is de totale productie per week van de parketleggers?

Slide 16 - Open vraag

5 personen × 5 dagen × 8 vierkante meter = 200 vierkante meter
Bekijk de tabel. Abel, Casper, Jesse en Rachid zijn parketlegger.

Bereken de arbeidsproductiviteit per dag in week 12.

Slide 17 - Open vraag

productie: 60 + 42 + 47 + 51 = 200 m2
aantal dagen: 4 × 5 = 20 dagen
200 : 20 = 10 m2 per dag 
Met hoeveel procent is de arbeidsproductiviteit in jaar 6 gestegen in vergelijking met jaar 1? Laat de berekening zien. Rond je antwoord af op één decimaal.

Slide 18 - Open vraag

€ 53,60 − € 49,60 = € 4
€ 4 : € 49,60 × 100 = 8,1% 
Yena is eigenaar van een verpakkingsbedrijf. Ze wil een aantal veranderingen doorvoeren om de volgende doelen te bereiken. Welke twee doelen leiden tot een hogere arbeidsproductiviteit?
A
betere arbeidsomstandigheden
B
betere productietechnieken
C
goedkoper personeel
D
nieuwe medewerkers

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem de 3 productiefactoren

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lars heeft een transportbedrijf. Hij heeft vijf nieuw vrachtwagens aangeschaft. De aanschafprijs per vrachtwagen bedraagt € 390.400. Over 7 jaar wil hij deze vrachtwagens vervangen. De restwaarde bedraagt dan € 25.000 per vrachtwagen. Bereken het bedrag dat Lars per maand moet afschrijven

Slide 21 - Open vraag

€ 390.400 − € 25.000 = € 365.400
€ 365.400 : 84 maanden = € 4.350 per maand per vrachtwagen
voor 5 vrachtwagens: € 4.350 × 5 = € 21.750 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Madelief heeft een wenskaartenwinkel. Ze berekent de verkoopprijs van haar wenskaarten door de inkoopprijs te verhogen met een brutowinstmarge.

Bereken haar brutowinstmarge in procenten van de inkoopprijs.

Slide 23 - Open vraag

€ 24.000 : € 60.000 × 100 = 40% 
Madelief heeft een wenskaartenwinkel. Ze berekent de verkoopprijs van haar wenskaarten door de inkoopprijs te verhogen met een brutowinstmarge.

Madelief koopt haar kaarten in voor €0,85. Bereken de verkoopprijs aan de hand van de brutowinstmarge van de vraag hiervoor.

Slide 24 - Open vraag

€0,85 x1,4= €1,19

of

€0,85 / 100 x 40%=€0,34
€0,85 + €0,34 = €1,19
Meubelbedrijf Noviform produceert stoelen, banken en tafels. De productiecapaciteit bedraagt 120 meubels per week. In de maanden juni, juli en augustus is er minder vraag naar meubels en daalt de productie naar 90 meubels per week.

Bereken de onderbezetting van Noviform in de maanden juni, juli en augustus.

Slide 25 - Open vraag

onderbezetting: 120 − 90 = 30 meubels 
Meubelbedrijf Noviform produceert stoelen, banken en tafels. De productiecapaciteit bedraagt 120 meubels per week. In de maanden juni, juli en augustus is er minder vraag naar meubels en daalt de productie naar 90 meubels per week.

Bereken de bezettingsgraad van Noviform in de maanden juni, juli en augustus.

Slide 26 - Open vraag

bezettingsgraad: (90 : 120) × 100 = 75%