Keuzedeel ondernemerschap, les 13, W4 bewaakt registreert en verantwoord de financiën 4 maart 2024

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

D1-K1: Start en/of runt een zzp-onderneming
D1-K1-W1: Bepaalt het (toekomst)beeld van de onderneming
D1-K1-W2: Geeft de zzp-onderneming/eenmanszaak vorm
D1-K1-W3: Regelt het financiële gedeelte (van het opstarten) van de onderneming
D1-K1-W4: Bewaakt, registreert en verantwoordt de financiële situatie
D1-K1-W5: Presenteert en promoot de onderneming
D1-K1-W6: Koopt in voor de onderneming (producten en/of diensten)
D1-K1-W7: Verwerft opdrachten/bindt klanten

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
  • heb je je financiele kennis opgefrist aan de 
    hand van een quiz
  • kun je het break-even punt van jouw
    onderneming berekenen
  • Stel je een juiste factuur op in de huisstijl van je bedrijf
  • Stel je een offerte op in de huisstijl van je bedrijf

Slide 3 - Tekstslide

Investeringsbegroting

In de investeringsbegroting zet je op een rij wat je minimaal aan bedrijfsmiddelen en geld nodig hebt om je bedrijf te starten. De investeringsbegroting is onderverdeeld in vaste activa en vlottende activa.

Op de investeringsbegroting zet je alle bedragen exclusief btw. Je moet de btw natuurlijk wel betalen aan de leveranciers. Deze btw neem je in de investeringsbegroting op als ‘voorfinanciering btw’.

Slide 4 - Tekstslide

Voor alle begrotingen van het financiële plan geldt dat de bedragen exclusief btw worden vermeld
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

De linkerkant van de balans heeft de debetzijde
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist?
1. aan de creditzijde van de balans staan de schulden
2. een ander woord voor schulden is passiva
A
Beide uitspraken zijn juist
B
uitspraak 1 is juist, uitspraak 2 is onjuist
C
uitspraak 1 is onjuist, uitspraak 2 is juist
D
beide uitspraken zijn onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist?
1. Je voorraad valt onder vlottende activa.
2. De inrichting van je bedrijfspand valt onder vlottende activa.
A
Beide uitspraken zijn juist
B
uitspraak 1 is juist, uitspraak 2 is onjuist
C
uitspraak 1 is onjuist, uitspraak 2 is juist
D
beide uitspraken zijn onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Op de balans staan zowel debiteurs als crediteurs. Verbind de term met de juiste toelichting.
Iemand die jij nog moet betalen, bijvoorbeeld een leverancier
Iemand die nog aan jou moet betalen, bijvoorbeeld een klant
Crediteur
Debiteur

Slide 9 - Sleepvraag

Is de volgende uitspraak juist of onjuist? De inschrijfkosten die je moet betalen als je je bij de KVK gaat inschrijven zijn een voorbeeld van aanloopkosten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Je gaat voor je onderneming een printer kopen. Inclusief btw kost deze € 2399,- en exclusief btw kost deze € 1982,60. Welk bedrag noteer je bij voorfinanciering btw op je investeringsbegroting?
A
€ 416,40
B
€ 1982,60
C
€ 2399,-
D
€ 4381,60

Slide 11 - Quizvraag

Is de volgende uitspraak juist of onjuist? Op de financieringsbegroting staan de begrippen enkel vermogen en vreemd vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Is de volgende uitspraak juist of onjuist? Op de liquiditeitsbegroting staan de bedragen inclusief btw.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Een klant heeft producten gekocht waar je geld voor ontvangt. Welke uitspraak juist over dit geld?
A
Het geld is een liquide middel zodra je de btw erover betaald aan de belastingdienst.
B
Het geld is een liquide middel zodra je het geld ontvangen hebt.
C
Het geld is een liquide middel zodra je weet dat de klant het gaat betalen.
D
Het geld zal nooit een liquide middel worden omdat het van de klant afkomstig is.

Slide 14 - Quizvraag

Bij welke begroting hoort deze uitspraak?

'ik krijg iedere maand huur- en zorgtoeslag'
A
Exploitatiebegroting
B
liquiditeitsbegroting
C
privé begroting
D
financieringsbegroting

Slide 15 - Quizvraag

Bij welke begroting hoort deze uitspraak?

'ik heb in ieder geval een auto nodig om mijn dienst te kunnen leveren'
A
Investeringsbegroting
B
liquiditeitsbegroting
C
privé begroting
D
financieringsbegroting

Slide 16 - Quizvraag

Bij welke begroting hoort deze uitspraak?

'Ik leen geld van mijn familie om te kunnen starten met ondernemen'
A
Investeringsbegroting
B
liquiditeitsbegroting
C
privé begroting
D
financieringsbegroting

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke begroting hoort deze uitspraak?

'ik wil weten hoeveel omzet ik moet draaien om winst te kunnen maken'
A
exploitatiebegroting
B
liquiditeitsbegroting
C
privé begroting
D
financieringsbegroting

Slide 18 - Quizvraag

Bij welke begroting hoort deze uitspraak?

'ik zorg dat ik voortdurend voldoende geld in kas heb om rekeningen te kunnen betalen'
A
exploitatiebegroting
B
liquiditeitsbegroting
C
privé begroting
D
financieringsbegroting

Slide 19 - Quizvraag

Break-even punt
In het break-even punt zijn de kosten en de opbrengsten voor een bedrijf gelijk.
Het bedrijf maakt in het break-even punt geen winst of verlies met de productie en de verkoop van een product.

Slide 20 - Tekstslide

Waarom een BEP berekenen?
Door jouw break-evenpunt te berekenen kun je inzichtelijk krijgen hoe lang je erover zal doen voordat je winst gaat maken en weet je tegelijkertijd wat je zal moeten verkopen om verlies te voorkomen. 

Met andere woorden; het is een fundament voor élk businessplan.

Slide 21 - Tekstslide

Hoe bereken je het BEP?
Er zijn verschillende manieren om het BEP te berekenen.
Heb je economie of wiskunde gehad op de middelbare school? Dan ken je wellicht de formule: TO = TK
Wil je hiermee aan de slag, klik hier. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

BEP in eenheden
Het berekenen van het break-evenpunt in eenheden: 
break-evenpunt = vaste kosten / (verkoopprijs – verkoopkosten)
Ofwel: je vaste kosten worden gedeeld door het verschil tussen de eenheidsprijs en de variabele kosten per eenheid. Het verschil tussen de verkoopprijs en de variabele kosten per eenheid staat bekend als contributiemarge. Voorbeeld: het product kost €50, de variabele kosten per eenheid zijn €25 en je vaste kosten bedragen €12.500.
De berekening ziet er dan als volgt uit:
Break-evenpunt = €12.500 / (€50 – €25) = 500
Het break-evenpunt is 500, dat wil zeggen dat er 500 eenheden moeten worden verkocht om tot het break-evenpunt te komen.






Slide 24 - Tekstslide

BEP in waarde
Het break-evenpunt in waarde berekenen vertelt je hoeveel geld je zal moeten verdienen om exact te matchen met je kosten en zo dus het break-evenpunt te bereiken:

Break-evenpunt = vaste kosten / (1 – verkoopkosten / verkoopprijs)
Voorbeeld: vaste lasten zijn €25.000, verkoopkosten zijn €250 en verkoopprijs is €1.250. 
De berekening gaat als volgt:
€25000 / (1 – €250/€1250)
€25000 / (1 – 0,2)
€25000 / 0,8
Break-evenpunt = €31.250
De berekening geeft op deze manier aan dat, om het break-evenpunt te bereiken, het bedrijf een bedrag van €31.250 zal moeten genereren met verkoop.






Slide 25 - Tekstslide

BEP, een voorbeeld
Een bakker heeft EUR 100.000 aan vaste kosten.
De verkoopprijs van een taart is EUR 13,25 per stuk. 
De variabele kosten per taart zijn EUR 7 per stuk. 

Hoeveel taarten moet de bakker per jaar verkopen om geen winst/geen verlies(=break even) te hebben?

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld inclusief antwoord
Een bakker heeft EUR 100.000 aan vaste kosten.
De verkoopprijs van een taart is EUR 13,25 per stuk. De variabele kosten per taart zijn EUR 7 per stuk. 

BE-punt in eenheden = 100.000  = 100.000 = 16.000 stuks
                                                 (13,25 - 7)          6,25

Slide 27 - Tekstslide

BEP, voorbeeld 2
Een bakker heeft EUR 100.000 aan vaste kosten.
De verkoopprijs van een taart is EUR 14,00 per stuk. 
De variabele kosten per taart zijn EUR 7 per stuk. 

Hoeveel verkoop moet de bakker genereren in waarde om geen winst/geen verlies(=break even) te hebben?

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeld 2 inclusief antwoord
Een bakker heeft EUR 100.000 aan vaste kosten. De verkoopprijs van een taart is EUR 14 per stuk. De variabele kosten per taart zijn EUR 7 per stuk. De berekening gaat als volgt:
€ 100.000 / (1 – €7/€14)
€ 100.000 / (1 – 0,5)
€ 100.000 / 0,5
Break-evenpunt = €200.000

Slide 29 - Tekstslide

In welke kosten moet je inzicht hebben voordat je het BEP kunt berekenen?

Slide 30 - Open vraag

(verkoop) factuur

Een factuur is een document waarop staat 
hoeveel, waarvoor en aan wie iemand 
moet betalen. 

Het is een rekening voor de 
geleverde goederen of diensten. 

Slide 31 - Tekstslide

Bonnetje of factuur?
Verkoop je aan particulieren en 
wordt er direct betaald?
Dan volstaat een bonnetje. 

Zowel op het bonnetje als op een factuur 
staat de btw duidelijk vermeld. 

Slide 32 - Tekstslide

Factuur = feestje
Ga jij als ondernemer een factuur opstellen?
Dan heb je een product of dienst geleverd 
en is het tijd om je geld binnen te halen. 
Let daarbij op:
  • vormgeving factuur in je huisstijl
  • verplichte informatie op de factuur

Slide 33 - Tekstslide

Wat staat er op een factuur

Slide 34 - Tekstslide

Aanvullende informatie

Slide 35 - Tekstslide

Offerte
Een offerte is (net als een contract) 
een formeel aanbod naar opdrachtgevers. 
Bij het opstellen van een offerte doe je 
een voorstel voor te leveren goederen 
of diensten met een bijbehorend prijsvoorstel.



Slide 36 - Tekstslide

Offerte
Je geeft een specifieke beschrijving van de werkzaamheden 
die je voor de klant gaat doen of de producten of diensten 
die je gaat leveren. 
Ook vermeld je een aantal voorwaarden, zoals het uurtarief 
en de planning. Een offerte is altijd vrijblijvend.

Let daarbij op:
  • vormgeving offerte in je huisstijl
  • verplichte informatie op de offerte
  • meezenden algemene voorwaarden

Slide 37 - Tekstslide

Een goede offerte maak je zo

Slide 38 - Tekstslide

Tips & formats:
Kijk in de ondersteuningsbieb
op it's learning.

Slide 39 - Tekstslide

Op naar het examen!
Alle lesstof is behandeld. 

Donderdag 7 maart bespreken 
we de examenopdrachten.

Met iedere student worden persoonlijke 
examenafspraken gemaakt. 

Slide 40 - Tekstslide