14 februari 22 A2, 1F en 2F

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Splitsing niveaus
Elske A2
Jaap 1F/2F

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

werkwoorden met vaste voorzetsels TC 6.5

Slide 4 - Woordweb

Ik bedank hem .... het kaartje
A
naar
B
met
C
voor
D
van

Slide 5 - Quizvraag

Ik wacht .... de bus, omdat ik met de bus naar huis ga.
A
op
B
voor
C
bij
D
met

Slide 6 - Quizvraag

Zij geniet ... het sporten.
A
voor
B
op
C
aan
D
van

Slide 7 - Quizvraag

Zij moet wennen ... haar nieuwe baan.
A
op
B
met
C
aan
D
voor

Slide 8 - Quizvraag

Ik spaar ... een nieuwe auto.
A
voor
B
op
C
met
D
van

Slide 9 - Quizvraag

De cursisten zijn benieuwd ...... het resultaat van het examen.
A
voor
B
naar
C
van
D
in

Slide 10 - Quizvraag

Zij condoleert mij ... het overlijden van mijn oma.
A
over
B
aan
C
met
D
voor

Slide 11 - Quizvraag

Heb je een vraag .... het huiswerk?

Slide 12 - Open vraag

Ik heb zin ... de vakantie.

Slide 13 - Open vraag

Zij kan goed omgaan ..... anderen?

Slide 14 - Open vraag

Hij houdt ..... zijn vrouw en kinderen.

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin met het voorzetsel van de spinner. 

Slide 16 - Tekstslide

Lezen  
Nieuwsbegrip: Superjacht te groot voor Rotterdamse brug (op papier)

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Briefje schrijven

Slide 19 - Tekstslide

Je bent uitgenodigd voor een verjaardagsfeest, maar je hebt geen tijd om een cadeautje te kopen. Daarom heb je je dochter gevraagd om dit voor jou te doen. Toen je thuis kwam, zag je het cadeautje dat je wilde kopen op tafel liggen met een rekening erbij. Jij bent er heel blij mee en je
wilt haar bedanken en het geld teruggeven. Nu schrijf je een bedankbriefje.

Slide 20 - Open vraag

Spreken: opdrachtenkaartjes

Slide 21 - Tekstslide

Evaluatie
Heb je voldoende geleerd vandaag?
Wat wil je de volgende les graag leren?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

1F: schrijfexamen (opdrachten verbeteren)

2F: grammatica (woordje 'er')

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Het woordje 'er'
Met een indefiniet subject, een hoeveelheid, plaats of prepositie. 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

'Er' bij een indefiniet subject.
Er loopt een kat op het dak.
Er staan veel mensen in de rij.

Slide 28 - Tekstslide

Dus: het woordje 'er' gebruik je:
Op de plek van hier of daar:

Ik woon in Hoofddorp, ik woon er al lang.
Er zit een gat in je sok, hoelang zit dat gat er al?
Ik ben de klas uitgestuurd, ik mag er niet meer in.

Er staat altijd achter de persoonsvorm.

Slide 29 - Tekstslide

Verbeter deze zin met het woord er :
Mijn broer is al lang.

Slide 30 - Open vraag

Verbeter deze zin met het woord er :
Ik durf niet heen.

Slide 31 - Open vraag

Geef antwoord met het woord er :
Was de kermis in Hoofddorp?

Slide 32 - Open vraag

Geef antwoord met het woord er :
Ben je in Parijs geweest?

Slide 33 - Open vraag

Geef antwoord met het woord er :
Waren jullie in de les?

Slide 34 - Open vraag

Geef antwoord met het woord er :
Ligt mijn telefoon in de klas?

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Video

Dus: het woordje 'er' gebruik je:
Als het gaat om een hoeveelheid:
Heb jij knikkers? Ja, ik heb er drie.
Hoeveel mensen komen er?
Was er veel geld over?
Er staat altijd achter de persoonsvorm.

Slide 37 - Tekstslide

Verbeter deze zin met het woord er :
Heb jij een pen?
Nee, ik heb geen.

Slide 38 - Open vraag

Verbeter deze zin met het woord er :
Hoeveel leerlingen zijn op school?

Slide 39 - Open vraag

Verbeter deze zin met het woord er :
Waar zijn de worstjes?
Ik heb geen op.

Slide 40 - Open vraag

Geef antwoord met het woord er :
Mag ik je pen lenen?

Slide 41 - Open vraag

Geef antwoord met het woord er :
Hebben jullie een euro voor mij?

Slide 42 - Open vraag

Geef antwoord met het woord er :
Hoeveel fouten heb je?

Slide 43 - Open vraag

'er' met een prepositie
 
werkwoord met vaste prepositie
- vervangt het object
- staat na het eerste werkwoord

Slide 44 - Tekstslide

Volgens de bijsluiter moet het medicijn tweemaal daags worden toegediend. Dat staat ..... uitgelegd.

Slide 45 - Open vraag

Heb je al met Teams gewerkt? - Ja, ik heb ..... gewerkt

Slide 46 - Open vraag

Heeft hij over zijn jeugd verteld? - Hij heeft ...... verteld.

Slide 47 - Open vraag

Lezen  
1F: aardbeving, renfit & concert
2F: dronken leraar &  gezichtsbedrog

Slide 48 - Tekstslide

Woordenschat 

Slide 49 - Tekstslide

Vul de volgende combinaties met voorzetsels in. Pas nodig de vorm aan: inzetten op, storten in, achterblijven bij, afstemmen op, droevig gesteld zijn met, de brui geven aan, in debat gaan met, een tekort hebben aan

Slide 50 - Tekstslide

Spreken (kennismakingsspel)

Slide 51 - Tekstslide

Evaluatie
Heb je voldoende geleerd vandaag?
Wat wil je de volgende les graag leren?

Slide 52 - Tekstslide