Oefentoets Grammatica P8, Formuleren P1t/mP 6

Oefentoets
Grammatica P8
Formuleren P1t/mP 6
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefentoets
Grammatica P8
Formuleren P1t/mP 6

Slide 1 - Tekstslide

Welke 2 verwijswoorden gebruik je in het enkelvoud, mannelijk?
A
deze en die
B
die en dit
C
dit en dat
D
dat en deze

Slide 2 - Quizvraag

Welke 2 verwijswoorden gebruik je in het enkelvoud, onzijdig?
A
deze en die
B
die en dit
C
dit en dat
D
dat en deze

Slide 3 - Quizvraag

Welke 2 verwijswoorden gebruik je in het enkelvoud, vrouwelijk?
A
deze en die
B
die en dit
C
dit en dat
D
dat en deze

Slide 4 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord in: Als je geodriehoek kapot is, kun je ... wel gebruiken.

Slide 5 - Open vraag

Vul het juiste verwijswoord in: In Peru heerst een bakencrisis. Duurt ... al lang?

Slide 6 - Open vraag

Vul het juiste verwijswoord in: Van de leerlingen ... frauderen, zijn er zes berispt.

Slide 7 - Open vraag

Met welke persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijs je in het enkelvoud, vrouwelijk?
A
het en zijn
B
zij, ze, hen en hun
C
zij en ze
D
zij, ze en haar

Slide 8 - Quizvraag

Met welke persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijs je in het meervoud bij dieren en dingen?
A
hem en zijn
B
ze en hun
C
het en zijn
D
ze, hun en haar

Slide 9 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord in: Omdat opa moeilijk loopt, gebruikt ... een wandelstok.

Slide 10 - Open vraag

Vul het juiste verwijswoord in: Omdat opa moeilijk loopt, gebruikt hij een wandelstok die ... extra steun geeft.

Slide 11 - Open vraag

Vul het juiste verwijswoord in: De teamleider roept zijn medewerkers bijeen om ... te complimenteren.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het juiste verwijswoord? Ik heb de koekjes in de trommel gelegd, zodat ... lekker knapperig blijven.
A
ze
B
zijn
C
hij
D
zij

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer gebruik je hen als verwijswoord?
A
Hen gebruik je als meewerkend voorwerp na een voorzetsel.
B
Hen gebruik je als lijdend voorwerp en voor een voorzetsel.
C
Hen gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
D
Heb gebruik je als meewerkend voorwerp voor een voorzetsel.

Slide 14 - Quizvraag

Welk verwijswoord gebruik je om te verwijzen naar het-woorden en naar (een groter deel van) een zin?
A
Wat
B
Dat

Slide 15 - Quizvraag

Je gebruikt waarmee, waarvoor, waarvan enz. als je verwijst naar mensen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Je gebruikt waarmee, waarvoor, waarvan enz. als je verwijst naar dieren en dingen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Je gebruikt met wie, over wie enz. als je verwijst naar mensen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit hen en hun.
De sportschool geeft gratis een proefles kickboksen aan ... die dat willen.

Slide 19 - Open vraag

Vul het juiste verwijswoord in, kies uit hen en hun.
Toen de dakloze ... een daklozenkrant wilde overhandigen, liepen de voorbijgangers gewoon door.

Slide 20 - Open vraag

Is het verwijswoord juist of onjuist gebruikt?
Hoewel de tegenstanders sterk waren, konden we toch van hun winnen.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Is het verwijswoord juist of onjuist gebruikt?
De schrijver, over wie dat verhaal wordt verteld, heeft alles ontkend.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag