1 Je vraagt, hoe ik bij de Etrusken/in Etrurië mijn dag in de zomer indeel. Ik word wakker, wanneer ik dat (graag) wilde, meestal rond(om) het eerste uur, dikwijls eerder, zelden later. De vensters blij-ven gesloten; want op wonderbaarlijke wijze [volg ik], door de stilte en duisternis verwijderd van de dingen die de aandacht afleiden, en vrij en aan 5 mijzelf overgelaten, [volg ik] met mijn gedachten niet mijn ogen, maar met mijn ogen mijn gedachten, (mijn ogen) die hetzelfde als mijn geest zien, zovaak als ze geen andere dingen zien. Ik denk erover na, als ik iets onder handen heb, ik denk erover na net alsof ik woord voor woord schrijf en verbeter, nu eens minder, dan weer meer, al naar gelang ze of moeilijk of makkelijk konden worden uitgewerkt of onthouden. Ik roep mijn secretaris en, nadat het daglicht is toegelaten, 10 dicteer ik wat ik uitgedacht had; hij gaat weg en wordt weer teruggeroepen en wordt weer weggestuurd