Meewerkend voorwerp

Welke zinsdelen weet je nog?
timer
1:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welke zinsdelen weet je nog?
timer
1:00

Slide 1 - Open vraag

Welke zinsdelen vind je nog lastig?

Slide 2 - Open vraag

Zinsdelen
pv: tijdproef/vraagproef
ow: wie/wat + pv?
wg: alle werkwoorden in de zin
lv: wie/wat + wg + ow?

Slide 3 - Tekstslide

Vanmorgen at Johan zijn boterham met jam niet op. 
pv: at

ow: wie/wat + pv?              > wie/wat at?                             > Johan

wg: alle werkwoorden     > at op (opeten)

lv:  wie/wat + wg + ow?   > wie/wat at Johan op?   > zijn boterham met jam


Slide 4 - Tekstslide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is in deze zin de pv?

Slide 5 - Open vraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is in deze zin het ow?

Slide 6 - Open vraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is in deze zin het lv?

Slide 7 - Open vraag

Meewerkend voorwerp

mv: aan wie (soms: voor wie) + wg + ow +lv?

Slide 8 - Tekstslide

De leraar deelde vanmorgen de proefwerken uit aan de leerlingen.
pv: deelde
ow: wie/wat + pv?              > wie/wat deelde?                             > de leraar
wg: alle werkwoorden     > deelde uit (uitdelen)
lv:  wie/wat + wg + ow?   > wie/wat deelde de leraar uit?   > de proefwerken

mv: aan wie + wg + ow + lv?   > aan wie deelde de leraar de proefwerken uit?                                                                > aan de leerlingen

Slide 9 - Tekstslide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Welk zinsdeel is 'aan de leraar'?
A
persoonsvorm
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen. 
aan arme mensen =
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij hangt zijn jas op aan de kapstok.
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Is het onderstreepte zinsdeel een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Sophie heeft hem het nieuwtje al verteld.

Wat is de persoonsvorm?

Slide 14 - Open vraag

Sophie heeft hem het nieuwtje al verteld.

Wat is het onderwerp?

Slide 15 - Open vraag

Sophie heeft hem het nieuwtje al verteld.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 16 - Open vraag

Sophie heeft hem het nieuwtje al verteld.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 17 - Open vraag

Sophie heeft hem het nieuwtje al verteld.

Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 18 - Open vraag

Aan de slag!
Je maakt van paragraaf 3.7 de instapopdracht (opdracht 1 (1.1 t/m 1.4) --> 1.4 D overslaan.

Volg je eigen route. Aantal fouten:
• Zijn dit er één of meer? Maak alle opdrachten
• Zijn dit er minder dan één? Sla opdracht 4 over.

Maak t/m opdracht 7

Slide 19 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp


1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 20 - Tekstslide

Die vervelende jongen geef ik een harde schop!
pv: tijdproef/vraagproef > geef
ow: wie/wat + pv?              > wie/wat geeft?     > ik
wg: alle werkwoorden     > geef
lv:  wie/wat + wg + ow?   > wie/wat geef ik?   > een harde schop

mv: aan wie + wg + ow + lv?   > aan wie geef ik een harde schop?                                                                                                                                           > die vervelende jongen

Slide 21 - Tekstslide

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 22 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 23 - Sleepvraag

Aan de slag!
Je maakt van paragraaf 3.7 opdracht 5 t/m 8 en 13

Slide 24 - Tekstslide