Grammatica zinsdelen h4

Donderdag 14 maart
Bespreken opdracht 9 (antwoorden in slide 2)
Instapopdracht online par. 4.7
Na 10 min.: uitleg voorzetselvoorwerp
Even oefenen
M. opdracht 3 en 4, online par. 4.7

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Donderdag 14 maart
Bespreken opdracht 9 (antwoorden in slide 2)
Instapopdracht online par. 4.7
Na 10 min.: uitleg voorzetselvoorwerp
Even oefenen
M. opdracht 3 en 4, online par. 4.7

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
  • Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel. 
  • Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel (luisteren naar, rekenen op, delen door, geven om). 
  • Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Voorbeelden
  • Ik ben niet tevreden met deze computer.  --> tevreden zijn met
  • Lenny houdt al meer dan tien jaar van Kevin. --> houden van

Slide 3 - Tekstslide

VZV vs. BWB
  • Een vzv begint - net als de meeste bwb's - met een voorzetsel.
  • Wanneer weet je of je te maken hebt met een VZV of een BWB?
  • Als het voorzetsel letterlijk iets over een plaats/tijd zegt OF als het door een ander voorzetsel vervangen kan worden, dan is het een BWB.
   --> Hij staat stil bij het stoplicht. (= bwb)
   --> Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers. (= vzv)



Slide 4 - Tekstslide

Even oefenen: zoek het VZV
Wie is er niet nieuwsgierig naar de sleutel tot succes?   

De jarige wordt overladen met cadeaus.

Helaas houden ze geen rekening met de zieke man.

Slide 5 - Tekstslide

Donderdag 14 maart
Bespreken opdracht 9 (antwoorden in slide 2)
Instapopdracht online par. 4.7
Na 10 min.: uitleg voorzetselvoorwerp
Even oefenen
M. opdracht 3 en 4, online par. 4.7

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Maandag 18 maart
26 maart: so grammatica h3 en h4
Paar zinnen uit opdracht 1 samen
Bespreken opdracht 3 en 4: vragen?
Oefenen voorzetselvoorwerp
M. opdracht 7, 8 en 10, blz. 59 en 60



Slide 8 - Tekstslide


Elke minuut van de dag lijken mensen bezig te zijn 

met mogelijke nieuwe aankopen.

Slide 9 - Tekstslide


Heb jij die nieuwste mobiele telefoon al aangeschaft 

en ben jij al eigenaar van de nieuwste spelcomputer?

Slide 10 - Tekstslide

Het voorzetselvoorwerp
A
is een zinsdeel
B
is een woord

Slide 11 - Quizvraag

Is het zinsdeel tussen strepen
een voorzetselvoorwerp?

Waarom zou je | aan jezelf | twijfelen?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Wat is hier het vzvw?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen

Slide 13 - Open vraag


Welke zin bevat een voorzetselvoorwerp?




A
Bij een aanvraag van een paspoort moet je je vingerafdrukken geven.
B
De winkelstraat is versierd met hangende paraplu’s.
C
Het vliegticket vind je na betaling in je mailbox.
D
Zangeres Pink toert een maand lang door Europa.

Slide 14 - Quizvraag

Wij | voetbalden | vroeger | altijd |op straat.|
Op straat =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin:
Tessa kijkt uit naar haar schoolreisje.
A
naar
B
kijkt uit naar
C
uit naar haar schoolreisje
D
naar haar schoolreisje

Slide 16 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of niet?
Ik verlang naar de volgende vakantie.
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quizvraag

Wat is in deze zin het voorzetselvoorwerp?

Hij | heeft | urenlang | gewacht | op zijn vriendin.
A
Hij
B
urenlang
C
op zijn vriendin
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin?

Ik | waarschuwde | haar | voor de gevolgen.
A
haar
B
waarschuwde
C
voor de gevolgen
D
er zit geen voorzetselvoorwerp in.

Slide 19 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?

Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp?
Straks trakteert mijn lieve moeder op een waterijsje.
A
trakteert
B
straks
C
Mijn lieve moeder
D
op een waterijsje

Slide 21 - Quizvraag