Je leert hoe de apparaten in huis geschakeld zijn.
Je leert de begrippen overbelasting, kortsluiting, zekering een aardlekschakelaar kennen.
Je leert wat een transformator is.
Slide 2 - Tekstslide
Vermogen
P=Vermogen (W)
U=spanning (V)
I=stroomsterkte (A)
E=energie (j of kWh)
P=U⋅I
P=tE
Slide 3 - Tekstslide
Energie
P=Vermogen (W)
E=energie (j of kWh)
Energie in joule:
Energie in kWh:
E=P⋅t
J=W⋅s
kWh=kW⋅h
Slide 4 - Tekstslide
Opgave 1
in een lokaal bevinden zich 4 TL-buizen van elk 20 W. bereken hoeveel energie ze samen op een lesdag verbruiken als ze van 9.00 tot 15.00 uur voortdurend aan zijn. Geef je antwoord in joule en in kWh.
Slide 5 - Tekstslide
Elektriciteit in huis
Alle apparaten staan parallel geschakeld
Groepszekering en een groepschakelaar
Hoofdschakelaar
Slide 6 - Tekstslide
Opgave 2
In de badkamer staat de wasdroger met een vermogen van 2075 W te draaien. De badkamer is beveiligd met een zekering van 10 A. Nathalie wil in de badkamer haar haar föhnen.
Wat mag het maximale vermogen van de föhn zijn zonder dat de stoppen doorslaan?
Slide 7 - Tekstslide
Opgave 3
Ik ben aan het stofzuigen. Verandert de stroom door mijn stofzuiger als ik de lamp in de kamer aandoe?
Slide 8 - Tekstslide
Een te grote stroom
Overbelasting
Er zijn te veel apparaten aangesloten en de stroomsterkte wordt te groot.
Kortsluiting
De stroom vindt een kortere weg en de stroomsterkte wordt erg groot.
Zekering
Onderbreekt de stroomkring als de stroomsterkte te groot wordt.
Slide 9 - Tekstslide
Ontsnapte stroom
Aardlekschakelaar
Meet de hoeveelheid stroom die het huis in en uit gaat. Schakelt de stroom uit als het verschil groter is dan 16 mA.