WEBB - Crisis 1.1 t/m 1.6

Welkom
4 HAVO ECONOMIE  ||  2022-2023
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
4 HAVO ECONOMIE  ||  2022-2023

Slide 1 - Tekstslide

Programma

  • Theorie
  • Aan de slag
  • Lesdoelen
  • Terugblik

Slide 2 - Tekstslide

Robotisering
De meeste grote veranderingen gaan geleidelijk, mondjesmaat, met babystapjes. Zo ook ons arbeidsproces, manier van werken; die verandert door de eeuwen heen.
Anno 1930 was je boer, kruidenier of mijnwerker. Er werden goederen gemaakt. Met de handen gewerkt.
 
Anno 2021 ben je advocaat, bankier of verpleger. Er worden diensten geleverd. Vaak (deels) digitaal. 

Slide 3 - Tekstslide

De oorzaak van deze verschuiving in sectoren zie je in dit plaatje: de industriële revoluties door de eeuwen heen hebben een deel van het arbeidsproces geautomatiseerd (denk aan landbouwmachines, lopende band in fabrieken) waardoor we meer tijd hebben voor andere zaken (lees; onderwijs, onderzoek, en zo technologische vooruitgang

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

14 jaar geleden ging het mis in Amerika
Zoals corona lang het wereldnieuws domineerde, was toentertijd de financiële crisis het gesprek van de dag. Banken vielen om, mensen raakten hun geld, pensioen of baan kwijt.  
Niet alleen de financiële markten kregen er van langs; ook de "reële" economie leed enorm onder alle gevolgen. 

Slide 6 - Tekstslide

De financiële kredietcrisis 2008-2011
  • in Amerika ontstonden grote (betalings-)problemen op de huizenmarkt--> hypotheken werden niet terug betaald
  • het vertrouwen in het financiële stelsel daar klapte ineen
  •  het wantrouwen trok de wereld over; banken 'vielen om' (gingen failliet), overheidsfinanciën kwamen in het dieprood
  • beurzen kelderden omlaag, vertrouwen van de consument en daarna ook de bestedingen flink onderuit.

Slide 7 - Tekstslide

In  slechte tijden neemt door een dalend consumentenvertrouwen
de bestedingen af; minder productie nodig; hogere werkloosheid enz.

Slide 8 - Tekstslide

Oorzaak- gevolg van een crisis
Consumentenvertrouwen 
Bestedingen
Productie
Werkloosheid
Uitkeringen 
Premiedruk werkenden 
Overheidstekort
Van boven naar beneden: welke invloed heeft het een op het ander?
?

Slide 9 - Tekstslide

Oorzaak- gevolg: welke klopt?
A
dalend consumentenvertrouwen, lagere productie, lagere werkloosheid
B
dalend consumentenvertrouwen, lagere bestedingen, minder productie, lagere werkloosheid
C
dalend consumentenvertrouwen, lagere bestedingen, minder productie, hogere werkloosheid
D
dalend consumentenvertrouwen, lagere bestedingen, meer productie, hogere werkloosheid

Slide 10 - Quizvraag

Consumentenvertrouwen
Indicator die aangeeft of mensen vertrouwen hebben in de economische toekomst





Slide 11 - Tekstslide

Laag consumentenvertrouwen
  • Mensen zijn bang hun baan te verliezen
  • Mensen gaan geen geld meer uitgeven (want straks ben ik misschien werkloos)
  • Er hoeven minder producten gemaakt te worden
  • Er zijn minder mensen nodig in de bedrijven
  • Dus de werkloosheid stijgt

Slide 12 - Tekstslide

Hoog consumentenvertrouwen
  • Mensen zijn niet bang hun baan te verliezen
  • Mensen gaan meer geld uitgeven 
  • Er moeten meer producten gemaakt te worden
  • Er zijn meer mensen nodig in de bedrijven
  • Dus de werkloosheid daalt

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Kun je het begrip consumentenvertrouwen omschrijven. 
  • De relatie tussen consumentenvertrouwen, bestedingen en werkloosheid uitleggen. 

Slide 14 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit wat consumentenvertrouwen betekent

Slide 15 - Open vraag

Help, er is een nieuw virus in het land. Wat gebeurt er? Kies de juiste volgorde van 3.
Het consumenten vertrouwen daalt. 
De bestedingen stijgen.
De werkloosheid daalt.
De werkloosheid stijgt. 
De bestedingen dalen.
Het consumentenvertrouwen stijgt.

Slide 16 - Sleepvraag

Aan de slag (10 minuten)
Maken 1.1 t/m 1.6
Klaar? Nakijken en verder vanaf 1.7

1.3 gaan we zo bespreken

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 1.3
A) Mensen zijn bang hun baan te verliezen, ze gaan meer sparen om geld achter de hand te hebben waardoor ze voorzichtiger worden met het kopen van spullen
B) Als mensen minder kopen, lopen bij bedrijven de voorraden op. De productie wordt dan ingekrompen.
C) Als de productie daalt, heb je minder arbeidskrachten nodig waardoor de werkgelegenheid daalt 

Slide 18 - Tekstslide

Terugblik
Het consumentenvertrouwen geeft informatie over de verwachtingen van consumenten over de ontwikkeling van de economie

Over het algemeen geldt dan:
Weinig vertrouwen → Geen geld uitgeven
Veel vertrouwen → Geld uitgeven


Slide 19 - Tekstslide

Het is voor de economie beter als de prijzen van goederen en diensten zouden dalen.
Eens
Oneens

Slide 20 - Poll

Wat zou jij doen om de werkloosheid te lijf te gaan?

Slide 21 - Open vraag

Werkloosheid te lijf gaan
Bestedingen moeten gestimuleerd worden. 
Een middel: rente
Gevolg voor sparen en lenen. 
Geldhoeveelheid

Slide 22 - Tekstslide

Geldhoeveelheid
Sterke groei geldhoeveelheid   --> inflatie (stijging prijzen). 

Wat gebeurd er met je koopkracht?

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld antwoord
Koopkracht betekent hoeveel goederen en diensten je kunt kopen met je inkomen. Inflatie betekent een stijging van het algemeen prijspeil. Inflatie zorgt ervoor dat de (algemene) prijzen van goederen en diensten duurder worden en je minder kunt kopen met je inkomen. Je koopkracht daalt. 

Slide 24 - Tekstslide

De overheid
Bestedingen stimuleren
  • Belastingen verlagen.
  • Uitgaven verhogen.
Wat is het gevolg hiervan voor de financiën van de overheid?

Slide 25 - Tekstslide

Leg uit wat de invloed van deflatie is op je koopkracht.

Slide 26 - Open vraag

Leg uit wat de overheid kan doen om de inflatie te dempen.

Slide 27 - Open vraag

Lesdoelen
Aan het einde van de les
  • Kun je de begrippen inflatie, deflatie en koopkracht omschrijven. 
  • Uitleggen waarom deflatie niet goed is voor de economie.

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag
Maken H 1.7 t/m 1.15
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!


Slide 29 - Tekstslide