Blok 5 Grammatica 5.3 Zinsdelen, PV, WWG, OND

Welkom!
  1. Pak je spullen (leerboek,  schrift, en pen).
  2. Zorg ervoor dat je telefoon niet te zien en te horen is. 
  3. Log in bij lessonup.app
  4. Begin met lezen in je leesmapje.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom!
  1. Pak je spullen (leerboek,  schrift, en pen).
  2. Zorg ervoor dat je telefoon niet te zien en te horen is. 
  3. Log in bij lessonup.app
  4. Begin met lezen in je leesmapje.

Slide 1 - Tekstslide

Blok 5 Grammatica

5.3 Zinsdelen
        persoonsvorm (pv)
        werkwoordelijk gezegde (wwg)
        onderwerp (ond)

        werkwoordsvormen
     

Slide 2 - Tekstslide

Uitleg over zinsdelen
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Uitleg over zinsdelen
- Een zin is eigenlijk een bouwplan met allemaal zinsdelen.
Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar vaak heeft een zinsdeel meer woorden.
Een zinsdeel kan ook van plaats wisselen in de zin.

Kijk maar naar het voorbeeld:








wie doet het?
wat gebeurt er?
Wanneer?
Waar?
Wat?
Ruben
leert
vandaag
op zijn kamer
zijn topo

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg over zinsdelen
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Uitleg over zinsdelen
- Een zindeel kan ook van plaats wisselen in de zin.
   De woorden in een zinsdeel blijven wel bij elkaar.

  • Ruben | leert                | in de morgen | op zijn kamer | zijn topo.
     wie       | wat gebeurt  | wanneer          |  waar                 | wat

  • Op zijn kamer | leert               | Ruben | zijn topo | in de morgen.
       waar                 | wat gebeurt|  wie      |   wat         | wanneer     

  • Zijn topo | leert                | Ruben | op zijn kamer | in de morgen.
       wat         | wat gebeurt |  wie      |   waar |              |   wanneer


  • In de morgen | leert                 | Ruben | zijn topo | op zijn kamer.
         wanneer       |  wat gebeurt |  wie | wat |  waar


Slide 4 - Tekstslide

De Persoonsvorm (pv)
  • Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld   de persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die je in de   tegenwoordige tijd (tt)  en in de verleden tijd (vt)  kunt schrijven.
  • Er zit altijd een persoonsvorm in de zin. Soms staat in een zin maar één werkwoord, dan is dat werkwoord de persoonsvorm.
  • Tijdproef of vraagproef.
      


Slide 5 - Tekstslide

Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
  • Vraagproef
     Maak van de zin een vragende zin. Het werkwoord dat vooraan in de zin   staat is de persoonsvorm.
  • Tijdproef
     
    Staat een zin in de tegenwoordige tijd, zet hem dan in de verleden tijd.   Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm.
     Staat een zin in de verleden tijd, zet hem dan in de tegenwoordige tijd.   Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.


Slide 6 - Tekstslide

Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
  • Getalproef
    Is onderwerp (wie het doet) enkelvoud, verander het dan in meervoud.
    Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm.
    Is onderwerp (wie het doet) meervoud, verander het dan in enkelvoud. Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Even oefenen
Zoek van de volgende zinnen de persoonsvorm.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de pv in de zin:

Hij tekent altijd auto's op zijn toetsblad.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het pv in de zin:

Maurits en Mathijs willen samen dat boek lezen.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de pv in de zin:

Was hij niet in slaap gevallen?

Slide 12 - Open vraag

Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
  • Een zin is een verzameling woorden. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gebeurt of wat iemand doet. 
  • We noemen alle werkwoorden samen het werkwoordelijk gezegde (wwg).
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.


Slide 13 - Tekstslide

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde (WWG)?

  1. Je zoekt altijd eerst naar de PV.

  2. Daarna kijk je of er andere werkwoorden in de zin staan.

  3. Het PV + de andere werkwoorden = het werkwoordelijk gezegde


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Even oefenen
Zoek van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het WWG in de zin:

Hij heeft alle woorden van de woordenlijst geleerd.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het WWG in de zin:

Wat wilde je hem vragen?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het WWG in de zin:

Vandaag rijdt hij met de auto naar school

Slide 19 - Open vraag

Wat is het WWG in de zin:

Zijn fiets wordt namelijk gerepareerd.

Slide 20 - Open vraag

Het onderwerp (ond)
  • Je weet wat een werkwoord is. Een werkwoord is een doe-woord. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.
  • Het onderwerp (ond) in een zin vertelt wie of wat dat doet. 
  • Het onderwerp is een zinsdeel. 
  • Het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde horen bij elkaar.

  • Denk maar aan de zin: Ruben leert zijn topo.


Slide 21 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp (ond)?

  1. Je zoekt altijd eerst naar het pv/wwg.

  2. Daarna stel je de vraag: wie of wat + pv/wwg?

  3. Het antwoord is dan het onderwerp(ond).


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Even oefenen
Zoek van de volgende zinnen het onderwerp (ond)

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het ond in de zin:

Hij haalt altijd het hoogste cijfer

Slide 25 - Open vraag

Wat is het ond in de zin:

De oude vrouw kon de boodschappen niet betalen.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het ond in de zin:

Waarom schrijft Bas alles zonder hoofdletters?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het ond in de zin:

In de kast liggen mijn oude boeken.

Slide 28 - Open vraag

Einde van de les.
Maak nu in Lessonup de les
Blok 5 Grammatica 5.3 Zinsdelen, PV, WWG, OND opdrachten

Slide 29 - Tekstslide