Trappen van vergelijking A2

Programma van vandaag
- Herhalen trappen van vergelijking
- Rollenspel (spreekoefening) 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma van vandaag
- Herhalen trappen van vergelijking
- Rollenspel (spreekoefening) 

Slide 1 - Tekstslide

de trappen van vergelijking 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

klein, kleiner - groot, groter
Als je mensen of dingen wilt vergelijken, zet je meestal -er achter het woord:
klein - kleiner
groot - groter
dik - dikker
mooi - mooier 

Slide 4 - Tekstslide

Wat doe je met woorden die op een r eindigen?

Deze woorden krijgen -der achter het woord:
lekker - lekkerder
duur - duurder
zwaar - zwaarder

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
Er zijn ook onregelmatige woorden:
graag - liever  - liefst
goed  - beter  - best
veel    - meer   - meest
weinig - minder - minst

Deze woorden moet je dus uit je hoofd leren!

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer je twee mensen of dingen met elkaar wilt vergelijken, gebruik je het woord dan.


Omar is ouder dan  mijn broer.
Mijn auto is goedkoper dan  jouw auto. 

Slide 7 - Tekstslide

Welk woord is weg?
De groene jurk is mooi, maar de zwarte jurk is ________.

Slide 8 - Open vraag

Welk woord is weg?
De tafel is zwaar, maar de kast is ______.

Slide 9 - Open vraag

Welk woord is weg?
James is ______ (groot) dan Blazej.

Slide 10 - Open vraag

Welk woord is weg?
Taha praat graag, maar speelt _____ piano.

Slide 11 - Open vraag

Zelf zinnen maken
Gebruik een vergelijking en het woordje dan.
Bijvoorbeeld: 
mijn fiets - jouw fiets

Mijn fiets is groter dan jouw fiets. 

Slide 12 - Tekstslide

mijn telefoon - jouw telefoon

Slide 13 - Open vraag

mijn land - jouw land

Slide 14 - Open vraag

mannen - vrouwen

Slide 15 - Open vraag

koekjes - fruit

Slide 16 - Open vraag

Schrijven: vergelijkingen
Je school in Nederland is anders dan  in jouw geboorteland. Maak hieronder een vergelijking tussen je oude school en hoe het nu is in Nederland.                                                    

Schrijf daarna minimaal drie vergelijkingen op.  

Bijvoorbeeld: TopTaal is kleiner dan mijn oude school. Mijn oude school was heel groot. Daar waren wel 15 klassen. Op deze school hebben we 13 klassen. De klassen op mijn vorige school waren groter dan de klassen op TopTaal. De leerlingen waren even oud als ik. 
Let op! Denk aan hoe je de woorden schrijft, leestekens, hoofdletters : gebruik GEEN Google translate! Gebruik: de trappen van vergelijking.


Slide 17 - Tekstslide

Spreken
Wat zijn de verschillen tussen Nederland en jouw geboorteland?

Gebruik de trappen van vergelijking!

Begin je antwoord met  'In mijn geboorteland........

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Rollenspel 
Hoe maakte jij nieuwe vrienden toen je in Nederland kwam?
Waar kun je nieuwe vrienden vinden?
Hoe begin je een gesprek?
Over welke onderwerpen kun je praten, als je iemand nog niet goed kent?
Vind je het moeilijk om nieuwe vrienden te maken?

Slide 20 - Tekstslide

Groep 1
 Er is vandaag een nieuwe leerling in de klas gekomen. Het is pauze. Je gaat met een paar leerlingen naar de nieuwe leerling toe. Wat zeggen jullie? Speel de situatie.


Slide 21 - Tekstslide

Groep 2
Je gaat naar de film met een groep van vijf vrienden. Jij kent die vrienden nog niet zo lang, en je gaat voor de eerste keer met ze uit. Als je daar bent, merk je dat je je geld bent vergeten. 
Wat zeg je? Speel de situatie.

Slide 22 - Tekstslide

Stappenplan 
  1. Bedenk met elkaar wat je kunt zeggen en vragen.
  2. Verdeel de rollen.                                                                 
  3. Schrijf met elkaar een paar zinnen op.                     
  4. Oefen jullie rollenspel.                                                      

Slide 23 - Tekstslide