Woensdag 3 maart 2021

Woensdag 3 maart
Woordenschat
Nieuwe woorden thema Nederland

Luisteren
Politiek in Nederland

Pauze

Schrijven
Maak vergelijkingen over je oude school en de Schakel



























1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Woensdag 3 maart
Woordenschat
Nieuwe woorden thema Nederland

Luisteren
Politiek in Nederland

Pauze

Schrijven
Maak vergelijkingen over je oude school en de Schakel



























Slide 1 - Tekstslide

Mededeling sport
Morgen is er voor de middaggroep sport. Dat begint een uur eerder dan de les: van 11.30u tot 12.30u. Daarna ga je naar de klas.
Volgende week draaien we dit om.

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Nederland.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 3 - Tekstslide

het afscheid
  • het moment dat je weggaat en gedag zegt
  • Doei! Doeg! Tot snel/gauw! Tot ziens! Vaarwel.
  • afscheid nemen=gedag zeggen
  • begrafenis/uitvaart
  • zin: We namen afscheid van onze oude auto.

Slide 4 - Tekstslide

behalve
  • maar niet
  • uitgezonderd
  • zonder
  • zin: Iedereen mocht naar huis, behalve ik.

Slide 5 - Tekstslide

bevallen
  • prettig of leuk gevonden worden
  • het valt in de smaak
  • een kind krijgen
  • zin: Ons nieuwe huis bevalt goed!

Slide 6 - Tekstslide

het bezwaar
  • iets wat een probleem oplevert
  • een reden waarom je iets niet wilt
  • een moeilijkheid
  • zin: Ik heb bezwaar tegen het eten van dieren.

Slide 7 - Tekstslide

de molen
  • een hoog en smal gebouw met vier wieken die
    door de wind rondddraaien
  • hout zagen, graan malen of water pompen
  • zin: Molens zijn typisch Nederlands.

Slide 8 - Tekstslide

Maak zinnen met de woorden.
Regels
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: het afscheid, behalve, bevallen, het bezwaar, de molen

Slide 9 - Open vraag

Politiek
We gaan kijken naar een filmpje over de minister-president, de Tweede Kamer, de macht en de democratie in Nederland. Wat weet je hier al over?

Slide 10 - Tekstslide

8

Slide 11 - Video

01:31
In welke stad is de Tweede Kamer?
A
Amsterdam
B
Rotterdam
C
Utrecht
D
Den Haag

Slide 12 - Quizvraag

02:02
Wie is volgens Mark Rutte de baas?
A
de ouders
B
de kiezer
C
de minister
D
de Kamerleden

Slide 13 - Quizvraag

02:26
Hoeveel stoelen staan er in de Tweede Kamer?
A
75
B
100
C
150
D
200

Slide 14 - Quizvraag

02:59
Wat is een ander woord voor de 'premier'?
A
de minister-president
B
de minister van Onderwijs
C
het Kamerlid
D
de baas

Slide 15 - Quizvraag

03:16
In welk jaar is de democratie in Nederland begonnen?
A
1876
B
1848
C
884
D
1900

Slide 16 - Quizvraag

04:03
Hoe heeft het volk macht in Nederland?
A
door verkiezingen
B
door de televisie
C
door de kranten
D
door geweld

Slide 17 - Quizvraag

04:54
Dit is Thorbecke. Hij schreef de Grondwet van Nederland. Waarom vindt Mark Rutte hem leuk?
A
omdat hij aardig was
B
omdat hij lief was
C
omdat hij eigenwijs was
D
omdat hij slim was

Slide 18 - Quizvraag

06:30
Doet de minister-president al het werk alleen?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Pauze
Korte pauze!


timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
We gaan zo een schrijfopdracht doen met de trappen van vergelijking. We oefenen eerst nog even.

Slide 21 - Tekstslide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk

Slide 23 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking op van: mooi

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Video

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 26 - Quizvraag

Mijn zus is even lang ... ik.
A
als
B
dan

Slide 27 - Quizvraag

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 28 - Quizvraag

Schrijven
Je school in Nederland is anders dan je oude school in jouw geboorteland. Maak hieronder een vergelijking tussen je oude school en de school waar je nu op zit. (let op: als je niet veel meer weet over je oude school, denk dan terug aan de vorige klas waarin je zat of je vorige school in Nederland)
Denk eerst goed na over je oude school op:
  • Waar is die school?
  • Wat voor soort school is het?

Schrijf daarna minimaal vier vergelijkingen op.  Je schrijft dus eerst iets over je oude school en dan schrijf je over de Schakel. 

Bijvoorbeeld: De Schakel is een kleinere school dan mijn oude school. Mijn oude school was heel groot. Daar waren wel 15 klassen. Op de Schakel hebben we 4 klassen. 
Let op! Denk aan hoe je de woorden schrijft, leestekens, hoofdletters en heel belangrijk: gebruik GEEN Google translate! Volgende week in de toets mag dit ook niet....


Slide 29 - Tekstslide

Schrijf daarna minimaal vier vergelijkingen op. Je schrijft dus eerst iets over je oude school en dan schrijf je over de Schakel.
Bijvoorbeeld: De Schakel is een kleinere school dan mijn oude school. Mijn oude school was heel groot. Daar waren wel 15 klassen. Op de Schakel hebben we 4 klassen.
Let op! Denk aan hoe je de woorden schrijft, leestekens, hoofdletters en heel belangrijk: gebruik GEEN Google translate! Volgende week in de toets mag dit ook niet....
E-mailen mag ook naar: j.pronk@scholenaanzee.nl

Slide 30 - Open vraag