In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Vraag & aanbod Hoofdstuk 3
Slide 1 - Tekstslide
Afschrijvingskosten zijn een voorbeeld van constante kosten die een onderneming kan hebben.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quizvraag
De kostprijs bestaat uit de som van de gemiddelde variabele kosten en de gemiddelde constante kosten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quizvraag
Schaalvoordelen ontstaan doordat de gemiddelde constante kosten dalen als de productieomvang stijgt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quizvraag
Bij proportioneel variabele kosten zijn de gemiddelde variabele kosten het laagste bij het benutten van de gehele productiecapaciteit
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quizvraag
We spreken van progressief variabele kosten als de totale variabele kosten minder sterk toenemen dan de productieomvang
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
De totale opbrengst en de omzet van een onderneming zijn NIET hetzelfde
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
De gemiddelde winst bestaat uit het verschil tussen de verkoopprijs en de kostprijs
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Als de verkoopprijs lager is dan de gemiddelde totale kosten, maar hoger dan de gemiddelde variabele kosten, dan kan de onderneming op korte termijn beter doorgaan dan stoppen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Bij proportioneel variabele kosten geldt altijd dat de gemiddelde variabele kosten bij elke productieomvang gelijk zijn aan de marginale kosten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
De break-evenafzet wordt gerealiseerd bij die productieomvang waarbij geldt dat de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kosten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Een directeur heeft een vast salaris van €190.000 in 2021. In 2022 wordt zijn salaris aangepast aan de prijsstijging van 5% en gaat dan €199.500 bedragen. In 2023 stijgt het tot €223.440. Het salaris van de directeur behoort tot de...
A
constante kosten
B
inkoopkosten
C
variabele kosten
D
afschrijvingskosten
Slide 12 - Quizvraag
Een fabriek geeft al drie jaar op rij hetzelfde bedrag uit aan grondstofkosten. In die drie jaar is de productie steeds hetzelfde geweest. Deze grondstofkosten zijn...
A
constante kosten
B
verkoopkosten
C
variabele kosten
D
afschrijvingskosten
Slide 13 - Quizvraag
* Voor een onderneming geldt: De verkoopprijs bedraagt €110. De gemiddelde variabele kosten bedragen steeds €60. De productiecapaciteit bedraagt 100 stuks. Bij volledige benutting van de productiecapaciteit bedragen de gemiddelde constante kosten €10. Voor deze onderneming geldt...
A
TO = 110q en TK = 70q
B
TO = 110q en TK = 7000
C
TO = 110q en TK = 60q + 10
D
TO = 110q en TK = 60q + 1000
Slide 14 - Quizvraag
Voor een onderneming geldt: De verkoopprijs bedraagt €110. De gemiddelde variabele kosten bedragen steeds €60. De productiecapaciteit bedraagt 100 stuks. Bij volledige benutting van de productiecapaciteit bedragen de gemiddelde constante kosten €10. Voor deze onderneming geldt een...
A
break-evenafzet van €2.200
B
break-evenafzet van 20 stuks
C
break-evenomzet van €2.400
D
kritische omzet van €2.400
Slide 15 - Quizvraag
* Voor een onderneming geldt het volgende: P = €110 TK = 10q + 1.000 De productiecapaciteit bedraagt 100 stuks. Als deze ondernemer streeft naar maximale winst, dan...
A
MO = MK bij q=11, dus de onderneming zal 11 stuks produceren
B
MO is altijd hoger dan MK, dus de onderneming zal 200 stuks produceren
C
MO is altijd hoger dan MK, dus de onderneming zal 100 stuks produceren
D
TO = TK bij q=10, dus de onderneming zal 10 stuks produceren
Slide 16 - Quizvraag
Voor een onderneming geldt het volgende: P = €110 TK = 10q + 1.000 De productiecapaciteit bedraagt 100 stuks. Bij productie van 100 stuks geldt...
A
een kostprijs van €10 een omzet van €11.000 en winst van €10.000
B
een kostprijs van €20 een omzet van €11.000 en winst van €9.000
C
een kostprijs van €20 een omzet van €10.000 en winst van €10.000
D
een kostprijs van €20 een omzet van €11.000 en winst van €10.000
Slide 17 - Quizvraag
Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO > MK zal bij uitbreiding van de productie met één eenheid...
A
de winst dalen
B
de omzet stijgen en de winst dalen
C
de omzet stijgen en de winst stijgen
D
de omzet stijgen en de prijs stijgen
Slide 18 - Quizvraag
de volgende 5 vragen gaan over deze figuur. Die staat ook op blz 58 in je boekje!
Slide 19 - Tekstslide
A
De afstand HA afgezet op de verticale as geeft de break-evenafzet aan
B
De afstand HA afgezet op de verticale as geeft de break-evenomzet aan
C
De afstand HA afgezet op de verticale as geeft de winst aan bij de break-evenafzet
D
De afstand HA afgezet op de verticale as geeft de totale kosten bij maximale winst aan
Slide 20 - Quizvraag
Het lijnstuk CF geeft de toa
A
Het lijnstuk CF geeft de totale kosten aan bij de break-evenafzet
B
Het lijnstuk CF geeft de totale kosten bij maximale winst aan
C
Het lijnstuk CF geeft de maximale haalbare break-evenomzet aan
D
Het lijnstuk CF geeft de winst aan die maximaal gehaald kan worden
Slide 21 - Quizvraag
Als de onderneming streeft naar maximale winst, dan wordt die winst aangegeven door het lijnstuk...
A
CF
B
DG
C
BG
D
BD
Slide 22 - Quizvraag
Als de onderneming de productie stillegt, dan is...
A
de winst nul
B
het verlies gelijk aan de variabele kosten
C
het verlies gelijk aan nul
D
het verlies gelijk aan de constante kosten
Slide 23 - Quizvraag
Als deze ondernemer F stuks produceert, dan geeft...
A
lijnstuk OF de break-evenafzet weer, lijnstuk IC de break-evenomzet en is I het break-evenpunt
B
lijnstuk OI de break-evenafzet weer, lijnstuk IC de break-evenomzet en is F het break-evenpunt
C
lijnstuk OI de break-evenafzet weer, lijnstuk OF de break-evenomzet en is C het break-evenpunt
D
lijnstuk OF de break-evenafzet weer, lijnstuk OI de break-evenomzet en is C het break-evenpunt
Slide 24 - Quizvraag
Wat moet je met de verschillende kosten kunnen?
A
In een grafiek aflezen wat de kosten zijn.
B
Kosten berekenen met formules in een tabel
C
Aangeven welke kosten je uit kunt wisselen.
D
(Maximale) winst bepalen als TO - TK
Slide 25 - Quizvraag
Welke uitspraak klopt NIET?
A
TK = TCK + TVK
B
TK = q * GVK + TCK
C
GTK = TK / q
D
GTK = GCK - GVK
Slide 26 - Quizvraag
Marginale kosten
Als er een product bijkomt geeft dat extra kosten
en dat laatste product heeft marginale winst: het verschil tussen wat dat product oplevert (marginale opbrengsten) en wat het extra kost (marginale kosten).
Slide 27 - Tekstslide
Welk vergelijking laat zien dat de variabele kosten proportioneel zijn?
A
MK = GVK
B
MK = GCK
C
MK = MO
D
MK = GTK
Slide 28 - Quizvraag
Stel dat MK > GTK
Er zijn dan progressief variabele kosten: extra kosten nemen toe naarmate de productieomvang toeneemt.
De MK-lijn zal steiler stijgen dan GTK. De MK snijdt dan de GTK in het laagste punt (zie fig. 3.10 op blz 53)
Slide 29 - Tekstslide
Waarom is MO altijd gelijk?
- Als er een vaste prijs is, dan GO = P = MO
- In het werkboek: aanname dat we door marktwerking alleen de hoeveelheid (Q) kan aanpassen
- Volgend jaar leer je over bedrijven die wél zelf hun prijs kunnen bepalen
Slide 30 - Tekstslide
Stel, MO is altijd hoger dan MK
Omdat MO > MK
bij iedere hoeveelheid, gaat de producent altijd voor maximale productie
Slide 31 - Tekstslide
MO = MK
Stel, je bent een ondernemer. Je weet dat als je één extra product maakt, MO > MK. Je winst neemt toe als je meer produceert.
Als MO < MK, dan neemt je winst af bij een extra product.
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
TO = TK
Qv = Qa
MO = MK
GO = GTK
Break-even
Maximale winst
Marktevenwicht
Slide 34 - Sleepvraag
Stel, MO = 400 en MK = 4q Hoeveel producten moet je maken voor maximale winst?
A
P = MO = 400
B
TK minimaal, dus 0
C
400 = 4q dus q = 100
D
TO maximaal dus zoveel mogelijk
Slide 35 - Quizvraag
En.. kan je het al?
Schrijf in je eigen woorden op wat marginale analyse is. Gebruik in je uitleg de kosten, opbrengsten en winst van een producent, en hoe de analyse kan helpen om de maximale winst te behalen.
Slide 36 - Tekstslide
Schrijf in je eigen woorden op wat marginale analyse is. Gebruik in je uitleg de kosten, opbrengsten en winst van een producent, en hoe de analyse kan helpen om de maximale winst te behalen.