voedsel maken

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1

Basisstof 1 Organismen

Voedsel maken

Lesopzet

Herhaling vorige lessen

Uitleg over fotosynthese

practicum

leerdoelen

• Je kunt uitleggen dat door fotosynthese voedsel en zuurstof ontstaan voor dieren en mensen.
  
• Je kunt de fotosynthese beschrijven.
  
• Je kunt aangeven welke delen van planten de mens gebruikt als voedsel.

Hoort het bij lichamelijke, motorische of geestelijke ontwikkeling?

Jasper leert lopen.

1. Lichamelijke ontwikkeling
2. Geestelijke ontwikkeling
3. Motorische ontwikkeling

Waar hoort de volgende verandering bij?

Jasper wordt groter

1. Lichamelijke ontwikkeling
2. Geestelijke ontwikkeling
3. Motorische ontwikkeling
4. Groei

Vragen over de volgende film

Welke drie dingen heeft de plant nodig voor fotosynthese?

Wat wordt er bij fotosynthese gemaakt?

Fotosynthese

Glucose

Zuurstof

Water + koolstofdioxide + zon --> zuurstof + glucose

Dus er wordt glucose gemaakt

Dit is een suiker, bevat veel energie 

De plant gebruikt het zelf en slaat teveel op. 

Het is de belangrijkste energiebron voor plant, mens en dier

Er zijn andere stoffen van te maken die je lichaam nodig heeft voor:  groei, ontwikkeling, herstel

Stengel, wortel, vrucht, zaad, bloem of blad?

Wat heeft een plant nodig voor fotosynthese?

Wat ontstaat bij fotosynthese?

Een plant maakt voedsel voor zichzelf.
Waarom is dit belangrijk voor mens en dier?

Welke delen van planten kan een mens eten?

Goed of Fout?
In een groene stengel kan Fotosynthese plaatsvinden

1. Goed
2. Fout

Fotosynthese kan je schrijven als:

1. Koolstofdioxide + water + licht -> Glucose + zuurstof
2. Zuurstof + water -> glucose + koolstofdioxide + licht
3. koolstofdioxide + zuurstof + licht -> glucose + water
4. Glucose + koolstofdioxide + licht -> water + zuurstof

Door wortels wordt opgenomen

1. koolstofdioxide en water
2. zuurstof en koolstofdioxide
3. water en zuurstof
4. water en mineralen

I: Mensen kunnen hun eigen voedsel maken
II: Planten ademen zuurstof uit

1. Beide waar
2. I: nietwaar II: waar
3. I: waar II: nietwaar
4. Beide nietwaar