2HV Prefixes and suffixes

Grammar 9
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Grammar 9

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson: prefixes and suffixes 
Prefixes (voorvoegsels) worden aan het begin van een bestaand woord toegevoegd om een nieuw woord met een andere betekenis te creëren.

Suffixes (achtervoegsels) worden toegevoegd aan het einde van een bestaand woord. Hierdoor verandert de functie van een woord. 

Slide 2 - Tekstslide

Why do we need them?
  • Give a new meaning to words you already know.
  • Understand English reading/listening texts better. 

Slide 3 - Tekstslide

Prefixes
non– / un– / im– / il– / in– / ir–
Comfortable — uncomfortable (comfortabel — ongemakkelijk)
Regular — irregular (regelmatig— onregelmatig)
Polite — impolite (beleefd — onbeleefd)
Logical — illogical (logisch— onlogisch)
Complete — incomplete  (compleet — onvolledig)
Sense — nonsense (zin, betekenis — onzin)
Wat valt je op bij deze woorden?

Slide 4 - Tekstslide

Prefixes
non– / un– / im– / il– / in– / ir– wordt gebruikt om een tegengestelde betekenis aan een woord te geven.

Slide 5 - Tekstslide

Prefixes
Hetzelfde geldt voor :
Re-
Claim — reclaim (opeisen — terugeisen )
Incarnation — reincarnation (incarnatie — reïncarnatie)

mis– /dis–
Understanding - misunderstanding ( begrip- misverstand)
Approve- disapprove ((goed)keuren - afkeuren)

Slide 6 - Tekstslide

De juiste prefix van "happy" is..........
A
im-happy
B
non-happy
C
dishappy
D
unhappy

Slide 7 - Quizvraag

De juiste prefix van "gain" is ..............
A
regain
B
disgain
C
ungain
D
misgain

Slide 8 - Quizvraag

de juiste prefix van "belief" is..........
A
unbelief
B
rebelief
C
disbelief
D
misbelief

Slide 9 - Quizvraag

Suffixes 
-er                softer, writer
-ness         weakness, sadness
-ing             reading, singing
-ment        advertisement, entertainment

Wat valt je op bij deze woorden?

Slide 10 - Tekstslide

suffixes
-ness wordt gebruikt om een bijvoeglijk naamwoord / bijwoord in een zelfstandig naamwoord te veranderen
bn./bw.
happy               happiness 
shy                     shyness
small                 smallness 
big                     bigness


Slide 11 - Tekstslide

Suffixes
-er wordt gebruikt om een vergelijking te maken of voor een persoon of ding dat een actie uitvoert.
softer, writer
soft- softer               writer - a person who writes (writing = action)
hard - harder          dancer - a person who dances (dancing = action)


Slide 12 - Tekstslide

Suffixes
-ing wordt gebruikt om een product, materiaal of werkwoord in een zelfstandig naamwoord te veranderen.
werkwoord
to write                    writing
to cook                     cooking
to draw                    drawing
to paint                   painting



Slide 13 - Tekstslide

Suffixes
-ment wordt gebruikt om een werkwoord in een zelfstandig naamwoord te veranderen
werkwoord
to advertise                  advertisement
to entertain                  entertainment

Slide 14 - Tekstslide

Noem een woord (of meerdere woorden) dat eindigt op "er"

Slide 15 - Open vraag

Noem een woord (of meerdere woorden ) dat eindigt op "ness"

Slide 16 - Open vraag

Noem een woord (of meerdere woorden) dat eindigt op "ing"

Slide 17 - Open vraag

Noem een woord (of meerdere woorden" dat eindigt op "ment"

Slide 18 - Open vraag