Tema 2: Adjetivos Interrogativos El perfecto V3

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Welke van deze werkwoorden weet je al? Schrijf ze in het NL

Escribir Gustar
Hablar Tener Ser Comprar Poner Hacer
Dormir Ver Escuchar Ir Conocer Volver Decir

Wat is het verschil tussen die twee zinnen?
Ik heb veel gelopen vanochtend
Ik liep veel gisteren

1. Zij zijn hetzelfde
2. Acties in de toekomende tijd
3. Acties in het verleden maar niet helemaal voltooiden Acties voltooiden in het verleden
4. Acties in het TT Acties in het VT

Martha ha (correr) en el maratón de Francia

1. Corrido
2. Correado
3. Corre
4. Correr

Yo (ducharse) en el baño

1. se ha duchado
2. me he duchado
3. Nos hemos ducahdo
4. Os has duchado

Vosotros (bailar) mucho en la fiesta

1. han bailado
2. ha bailado
3. he bailado
4. Habéis bailado

Juan y Pedro (comprarse) un coche nuevo.

1. Te has comprado
2. Os habéis comprado
3. se han comprado
4. te han comprado