Eindexamen NE 5H les 3: soorten vragen en tekst 1 2022-I

Examentraining
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
-Bespreken wij kort enkele aandachtspunten eindexamen
-Lezen wij actief tekst 1 (tijdvak 2022 I)
-Beantwoorden wij vragen bij tekst 1. 
-Bespreken wij hoe je tot deze antwoorden gekomen bent. 

Volgende les: Laatste keer oefenen met teksten - oefenen met stijl

Slide 2 - Tekstslide

Welke bronnen worden gebruikt?

Slide 3 - Tekstslide

Welke onderwerpen in CE's 2016-2021?
- maatschappelijke onderwerpen
- met vaak ook nadruk op maatschappelijk belang: ethiek (moraal, wat vinden we goed of fout) of filosofie.
Voorbeelden: 1. De verhouding werk / vrije tijd; 2. discriminatie en seksisme; 3. Nut en winst versus maatschappelijke waarde; 4. Sensatiezucht en scoringsdrift in politiek en media; 5. Digitalisering en beeldschermverslaving.

Slide 4 - Tekstslide

Waarom is het examen Nederlands moeilijk?
Extra druk op het werkgeheugen, want je moet per vraag...:
  1. nadenken over de inhoud.
  2. de inhoud goed formuleren.
  3. formuleren in een beperkt aantal woorden of in één of meer volledige zinnen. 
  4. foutloos formuleren: taalgebruik en spelling tellen mee.

Slide 5 - Tekstslide

Wat heb je dus nodig?
- Gemarkeerde tekstgedeeltes
- Taalsteun:  kennis van signaalwoorden, structurende zinnen, kennis hoe je een antwoord formuleert.
- Feedback: oefen met elkaar een examentekst. Controleer niet alleen of je een antwoord goed is, maar vooral de REDENERING richting je eigen antwoord.
- Revisie: herformuleer je antwoord. (uit: LTM, 109-2, 2022)

Slide 6 - Tekstslide

Soorten vragen
Tekstafhankelijke en tekstonafhankelijke vragen
Tekstonafhankelijk: vragen die in elke tekst kunnen voorkomen: Voorbeeld: kopjesvragen, vragen over functiewoorden, vragen over tekststructuren, vragen over de functie van inleiding of slot.
Tekstafhankelijk: vragen die specifiek over de inhoud van de tekst gaan.

Slide 7 - Tekstslide

Puntentelling
De puntentelling kan je helpen. Als een vraag 2 punten oplevert, dan zal je antwoord waarschijnlijk twee delen moeten hebben:

Slide 8 - Tekstslide

Herformuleer de vraag in je antwoord
Begin je antwoord van een open vraag met de vraag. Dit stuurt je in het geven van het goede antwoord. Voorbeeld:
Vraag: Welke drie aspecten van de voedselindustrie veroorzaken volgens tekst 3 wantrouwen onder de Nederlandse bevolking?
Antwoord: De drie aspecten die wantrouwen veroorzaken zijn...
Als aan een antwoord een woordlimiet is gekoppeld, dan tellen deze woorden nog niet mee.

Slide 9 - Tekstslide

Formuleer precies
Wees heel precies in je woordkeuze. Is je antwoord niet te vaag of juist te gedetailleerd?
Voorbeeld 1: in een samenvattingsvraag mogen geen voorbeelden zitten.

Slide 10 - Tekstslide

Formuleer precies
Voorbeeld 2: als een vergelijking wordt gemaakt tussen melkveehouders en chipfabrikanten (2019-II), dan kan ‘boeren-chipfabrikanten’ nog wel, maar ‘voedselsector-chipfabrikanten’ niet. Voedselsector is namelijk de hele sector, inclusief supermarkten, voedseltransport, enzovoorts.

Slide 11 - Tekstslide

Een paar lastige vragen...
Verwijswoorden: zorg dat je antwoord concreet is en op één manier uit te leggen is. Gebruik GEEN vage verwijswoorden naar iets uit de vraag of uit de tekst (dat, het, daar, ze, enz.) 
Vergelijkingsvraag/verschilvraag: geef wat er vergeleken wordt én wat beide onderdelen van de vergelijking zijn. Dus NIET: de vergelijking gaat over Nederlandse fruitsoorten: volgens de auteur heeft een appel vaak een rode schil en een peer niet.  

Slide 12 - Tekstslide

Een paar lastige vragen...
Overeenkomstvraag: formuleer waarin de onderdelen overeenkomen. Het antwoord zal vaak moeten beginnen met: 'Bij beide partijen...', 'In beide gevallen...', enz.

Slide 13 - Tekstslide

Citeren
Bij citeren moet je letterlijk iets uit de tekst overnemen
- Inclusief hoofdletters en interpunctie, zoals in de tekst staat.
- Voorzien van citaattekens ervoor en erachter (enkele of dubbele aanhalingstekens)
- Wees secuur, want een meervoud opschrijven terwijl een enkelvoud in de tekst staat, is fout. Een afbreekstreepje aan het eind van een zin zien als een koppelteken bij een samenstelling en dus ook zo opschrijven, is ook fout.

Slide 14 - Tekstslide

Citeren
- Kijk goed wat je moet citeren: een zin, een zinsdeel, een woordgroep, een woord. Is het te veel, al staat het goede antwoord er wel in? Dan is het fout.
- Staat er bij dat je niet mag citeren / staat er niks, schrijf dan in eigen woorden het antwoord op. Natuurlijk is het verstandig om belangrijke woorden, die in de tekst staan, ook in je antwoord te gebruiken, zolang je maar niet letterlijk een zin overneemt. 

Slide 15 - Tekstslide

Eindexamen vragen maken
2022 Tijdvak I - Tekst 1

Slide 16 - Tekstslide

Tekst 1
Lees de tekst actief. 
Markeer kernzinnen, omcirkel signaalwoorden en zet opvallende zaken in de kantlijn.

timer
15:00

Slide 17 - Tekstslide

“Dat zette haar [Marjan Slob] aan tot het schrijven van het boek Foute
fantasieën” (regels 14-16)
1p 1 Welke tegenstelling vormde de aanleiding voor Marjan Slob om haar boek Foute fantasieën te schrijven?

Slide 18 - Open vraag

1p 2 Leg uit wat er volgens Slob problematisch is aan de ‘foute fantasieën’.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je
antwoord niet meer dan 20 woorden.

Slide 19 - Open vraag

1p 3 Wat is uiteindelijk het doel van fantasie volgens Marjan Slob, gelet op alinea 3 tot en met 5?
A
het creëren van een parallelle wereld
B
het herbeleven van fijne situaties
C
het voorstellen hoe iets in het echt zal gaan
D
het zorgen dat fouten voorkomen worden

Slide 20 - Quizvraag

Damiaan Denys stelt: “Door fantasie zijn wij in staat tot anticipatie,
zoals dit verschijnsel in de neurowetenschappen genoemd wordt.”
(regels 79-82)
1p 4 Welk woord of welke woordgroep gebruikt Marjan Slob voor dit
verschijnsel?

Slide 21 - Open vraag

1p 5 Welke van onderstaande zinnen vat alinea 8 het best samen?
A
Fantasieën zijn een manier om onze beschaving te begrijpen en op een zinvolle wijze vorm te geven.
B
Onze fantasie wordt mede gevoed door begrippen uit onze beschaving, waardoor bestaande rolpatronen voorkomen in fantasieën.
C
Romantische beelden in onze fantasie zijn een protest tegen rolpatronen in onze samenleving.
D
Veelvoorkomende fantasieën zijn geïnspireerd door romantische idealen van onze samenleving.

Slide 22 - Quizvraag

In alinea 9 concludeert Slob “Volg je deze wetmatigheid, dan moet fantaseren wel zinnig zijn.” (regels 137-139)

2p 6 Leg uit wat deze wetmatigheid inhoudt en op welke manier die volgens Slob leidt tot de conclusie dat fantaseren zinnig is.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 35 woorden.

Slide 23 - Open vraag

In zowel alinea 6 als alinea 10 komen uitspraken van Denys over fantasie
aan bod. Enkele uitspraken van Denys lijken tegenstrijdig met elkaar.
2p 7 Wat houdt deze tegenstrijdigheid in?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 24 - Open vraag

Denys noemt twee ongezonde situaties met betrekking tot fantasie.
2p 8 Leg per situatie uit wat er ongezond aan is.
Schrijf hiertoe steeds op om welke situatie het gaat en zet daarachter wat er ongezond aan is.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik per situatie niet meer dan 20 woorden.

Slide 25 - Open vraag

1p 9 Welk van de onderstaande omschrijvingen typeert tekst 1 het best?
Tekst 1 is vooral een
A
bevestiging van bestaande opvattingen over fantasie.
B
nuancering van een belangrijke opvatting over fantaseren.
C
verkenning van theorieën over het begrip fantasie.
D
weergave van twee tegengestelde theorieën over fantaseren.

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Video