Online les 02 - Herhaling woordsoorten A4 en A5

Voornaamwoorden en voegwoorden
Herhaling toetsstof grammatica woordsoorten
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voornaamwoorden en voegwoorden
Herhaling toetsstof grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- hoe je de verschillende voornaamwoorden uit elkaar kunt halen; 
- hoe je voegwoorden benoemt. 

Slide 2 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden worden gebruikt om naar zelfstandige naamwoorden te verwijzen. 

Voor de toets moeten we er acht weten en die kunnen onderscheiden: 
- persoonlijk, bezittelijk en wederkerend voornaamwoord; 
- aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord; 
- vragen, onbepaald en wederkerig voornaamwoord. 

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk, bezittelijk en wederkerend
Het persoonlijk voornaamwoord wordt in zinnen gebruikt als onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp. 

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is en staat vóór het bezit. (dus niet van hem)

Het wederkerend voornaamwoord komt voor bij wederkerende werkwoorden. Iemand doet iets bij zichzelf. 

Slide 4 - Tekstslide

Twijfel?
Twijfel je of een voornaamwoord persoonlijk, bezittelijk of wederkerend is, maak de zin dan mannelijk. 

- Verandert het in hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord; 
- Verandert het in zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord; 
- Verandert het in zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord
Aanwijzende voornaamwoorden geven aan over welk exemplaar van iets je het hebt; die, dit, dat, deze en die zijn de meest voorkomende aanwijzende voornaamwoorden. 

Betrekkelijke voornaamwoorden zijn voornaamwoorden die verwijzen naar woorden of hele zinnen. De betrekkelijke voornaamwoorden die we kennen zijn die, dat, wie, wat, welk(e) en hetgeen. 

Slide 7 - Tekstslide

Aanwijzend of betrekkelijk?
Twijfel je of de woorden die en dat aanwijzende of betrekkelijke voornaamwoorden zijn, doe dan de volgende test: 

- Verwijst het naar iets dat eerder in de zin is genoemd, dan is er sprake van een betrekkelijk voornaamwoord; 
- kun je die vervangen door deze en kun je dat vervangen door dit, dan is er sprake van een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Vragend, onbepaald en wederkerig
Een vragend voornaamwoord staat aan het begin van een vraag. Het gaat om de woorden wie, wat, welke en wat voor een. 

Het onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets of iemand, maar het is niet precies duidelijk naar wie of wat. 

De wederkerige voornaamwoorden die we kennen, zijn elkaar, mekaar, elkander, mekander

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden
Voegwoorden zorgen ervoor dat je van losse zinnen een samengestelde zin kan maken. Er zijn twee soorten voegwoorden: 

- Nevenschikkende voegwoorden koppelen hoofdzinnen aan elkaar; als je ze weglaat, blijft er een goede zin staan. De meest voorkomende nevenschikkende voegwoorden zijn en, of, maar, dus en want. 

Slide 12 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden koppelen een hoofdzin aan een bijzin. 

Bij een bijzin staan persoonsvorm en onderwerp niet naast elkaar óf ze staan wel naast elkaar en we kunnen er een woord tussen zetten. 

Als we een nevenschikkend voegwoord weglaten, blijven er twee goede zinnen over, bij een onderschikkend voegwoord is dat vaak niet het geval. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide