Hoofdstuk 1 Par. 1.3 Vermogen en energie

1.3 Vermogen en energie
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1.3 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel: 
  • Begrip vermogen kunnen uitleggen
  • Berekeningen met  de formule van het energieverbuik
    E= Pxt  kunnen maken.
  • Het vermogen berekenen met de formule P = U x I

Slide 2 - Tekstslide

Vermogen
  • Hoeveel elektrische energie een 
       toestel per seconde verbruikt (watt)
  • Vermogen hangt af van spanning en stroomsterkte
    meer spanning en/of  meer stroom betekent meer vermogen
typeplaatje
broodrooster
Verbruik is 850 J/s

Slide 3 - Tekstslide

Elektrisch vermogen
De hoeveelheid geleverde energie per seconde.


U is spanning in volt (V)
I is stroom in ampere (A) -> mA altijd omrekenen naar A -> : 1000
P is vermogen in watt (W)
P=UI

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het maximale vermogen op een groep met een zekering van 16 A.

Slide 6 - Tekstslide

Boven de 3680 W kan de zekering springen, want dan is de stroom groter dan 16 A.

Slide 7 - Tekstslide

Elektrische energie



P is vermogen in watt (kW)     van W naar kW -> : 1000
t is tijd in uren (h)     van minuten naar uren -> : 60 
E is energieverbruik in kilowattuur (kWh)
E=Pt

Slide 8 - Tekstslide

Een oud en nieuw model energiemeter

Slide 9 - Tekstslide

Wat is 1 kWh ?
1 kilowattuur is het energieverbruik als een apparaat met een vermogen van 1 kiloWatt 1 uur aanstaat. Dit kost c.a. € 0,40

E = 1,0 (kW) x 1 (h) = 1,0 kWh


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

De powermonitor
Hierop kun je o.a. vermogen, spanning, stroomsterkte, energieverbruik direct aflezen.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht
Maak de opgaven van par. 1.3 in je werkboek.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Bereken het vermogen van elk lampje (als het op de juiste spanning brandt).

Slide 18 - Tekstslide

Hakim doet een proef met een verwarmingselement (een stuk weerstandsdraad dat met plastic geïsoleerd is). Met zo'n element kun je het water in een bekerglas verwarmen.

In de figuur in de volgende dia zie je Hakims proefopstelling. De spanningsmeter geeft 11,5 V aan, de stroommeter 1,9 A.
Bereken het vermogen van het verwarmingselement.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

In een huiskamer branden 's avonds van 19.00 tot 23.00 uur:
– vier lampen van 10 W;
– twee lampen van 15 W;
– één lamp van 25 W.
a Bereken hoeveel elektrische energie deze lampen samen per avond verbruiken.

b Bereken de kosten.

Slide 21 - Tekstslide

vier lampen van 10 W:
P = 40 W = 0,04 kW   t = 4 h    E = P ∙ t  = 0,04 ×4 =0,16kWh 

twee lampen van 15 W:
 
P = 30 W = 0,03 kW
    t = 4 h   E = P   t  = 0,03 × 4 
= 0,12 kWh

één lamp van 25 W:
P = 25 W = 0,025 kW  t = 4 h   E = P ∙ t 
= 0,025 × 4
   = 0,1 kWh 

 
Samen gebruiken de lampen:
  0,16 + 0,12 + 0,1 = 0,38 kWh

E = P tot x tot = 0,095 kW x 4 h = 0,38 kWh  (kost €0.095)

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Ayse gebruikt de magnetron om het eten op te warmen.
De magnetron gebruikt een stroomsterkte van 3 A.
Bereken het vermogen van deze magnetron.

Slide 24 - Tekstslide

Uitwerking magnetron
Geg: U = 230 V (netspanning)
I = 3 A

Gevr: P
Opl: P = U x I 
P = 230 x 3 = 690 W

Slide 25 - Tekstslide

Ayse moet een maaltijd een kwartier in de magnetron doen.

a Bereken hoeveel energie de magnetron van 690 W  in die tijd verbruikt in kWh.

b Bereken de kosten als 1 kWh 22 cent kost.

Slide 26 - Tekstslide

Uitwerking
Geg P= 690 W
t = 15 minuten = 0,25 h

Gevr:E in kWh en de kosten
E = P x t 
E = 0,69 kW x 0,25 h = 0,17 kWh
Kosten:   0,17 x 22 = 3,7 cent

Slide 27 - Tekstslide