Taalverzorging perron 4 leerjaar 1

Taalverzorging perron 4 
Les 1, woensdag 21 mei
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging perron 4 
Les 1, woensdag 21 mei

Slide 1 - Tekstslide

De planning
Woensdag 21 mei: uitleg perron 4
Vrijdag 23 mei: uitleg perron 4
Maandag 26 mei: uitleg perron 4
Woensdag 28 mei: open boektoets perron 4 (je mag dus je boekje erbij houden!!)

Het cijfer van perron 3 en 4 vormen samen het eindcijfer.

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm = ALTIJD een werkwoord (iets wat je kunt doen)
Tegenwoordige tijd = de tijd van nu 

Hoe vind je de persoonsvorm?
1. Maak er een vraagzin van
2. Zet de zin in een andere tijd 
3. Zet de zin in het meervoud of enkelvoud

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Jantje loopt naar de markt.
A
Jantje
B
Markt
C
Loopt
D
Naar

Slide 4 - Quizvraag

Deze zin staat in de tegenwoordige tijd.

Peter was samen met zijn broer uiteten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Alle zinnen hebben een persoonsvorm
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Vormen persoonsvorm t.t.
Je hebt drie vormen in de tegenwoordige tijd van ALLE werkwoorden.

1. Ik-vorm (deze gebruik je bij --> ik)
2. Ik-vorm + t (deze gebruik je bij --> jij, hij, zij)
3. Ik-vorm + en (deze gebruik je bij --> wij, jullie, meervoud)

Ik denk
Hij denkt
Wij denken

Slide 7 - Tekstslide

Gebruik ik-vorm (tegenwoordige tijd)
Je gebruikt de Ik-vorm als het onderwerp in de zin --> ik is. 
Voorbeeld: Ik loop naar de winkel.

Je gebruikt de ik–vorm ook als je/jij het onderwerp is én als dat direct achter de persoonsvorm staat
Voorbeeld: Vandaag fiets jij naar de winkel.


Slide 8 - Tekstslide

Vul de ik-vorm in van het werkwoord:
Dansen

Slide 9 - Open vraag

Vul de ik-vorm in van het werkwoord:
presenteren

Slide 10 - Open vraag

Vul de ik-vorm in van het werkwoord:
geven

Slide 11 - Open vraag

Ik-vorm + t (tegenwoordige tijd)
Bij alle vormen van enkelvoud (behalve ik) gebruik je de Ik-vorm + t

Jij gaat
Mijn vader fietst
Mama wandelt
Zij stampt
Het kindje huilt
Het regent

Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan tot nu toe
1. Kijk naar het onderwerp (wie) 
2. Is het onderwerp ik? Ja --> ik-vorm
                                                          Nee --> ik-vorm + t

Slide 13 - Tekstslide

Gebruik de ik-vorm + t
Jantje (roddelen)................ graag.

Slide 14 - Open vraag

Gebruik de ik-vorm + t
Hij (schilderen)........ erg veel.

Slide 15 - Open vraag

Gebruik de ik-vorm + t
De docent (geven) ........... veel huiswerk.

Slide 16 - Open vraag

Ik-vorm + en (tegenwoordige tijd)
Je gebruikt deze vorm als het onderwerp in het MEERVOUD staat.
Ik-vorm + en = hetzelfde als het HELE WERKWOORD

Voorbeelden van meervoud + en:
Kim en Daan dansen
Wij zingen
Jullie pakken
De docenten leggen
Mijn oudere broers vechten
Zij (dit is ook meervoud!!) staan

Slide 17 - Tekstslide

Stappenplan vanaf nu
1. Kijk naar het onderwerp (wie)
2. Is het onderwerp ik? --> ik-vorm
3. Is het onderwerp meervoud? --> ik-vorm + en
4. Is het geen van bovenstaande? --> ik-vorm + t


Slide 18 - Tekstslide

Oefenen met het stappenplan
Mijn nichtjes komen bij mij slapen.
Peter wordt 50 jaar vandaag.
Vandaag word jij 50 jaar.

Wat is het onderwerp?
Is het onderwerp: ik? --> ik-vorm
Is het onderwerp meervoud? -- ik-vorm + en
Deze niet?
Dan gebruik je: ik-vorm + t

Slide 19 - Tekstslide

Vul de goede vorm van de pv in.
Mijn mentoren (vinden)................. het goed.

Slide 20 - Open vraag

Vul de goede vorm van de pv in.
Ik (spelen)................. piano.

Slide 21 - Open vraag

Vul de goede vorm van de pv in.
Simon (trakteren).............. in de klas.

Slide 22 - Open vraag

Hoera, je kent nu alle vormen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd!! 

Maak de volgende opdrachten om te oefenen:
BK: 2-3-5-6-9-10
KGT: 2-3-5-6-9

Laat het door mij checken!

Slide 23 - Tekstslide

Taalverzorging perron 4
Les 2, vrijdag 23 mei

Slide 24 - Tekstslide

Wat heb je geleerd/onthouden
van woensdag?

Slide 25 - Woordweb

Persoonsvorm verleden tijd
Verleden tijd = het is al geweest!


We hebben 3 soorten:


Groep 1:
ik-vorm + de (enkelvoud)
ik-vorm + den (meervoud)
VB: spelen - speelde


Groep 2:
ik-vorm + te (enkelvoud)
ik-vorm + ten (meervoud)
VB: stappen - stapte



Groep 3:
De ik-vorm verdwijnt en er komt een andere klank.
VB: lopen - liepen

Slide 26 - Tekstslide

Stappenplan
Hoe kom je erachter of een woord eindigt op een t of een d?

- Maak het woord langer in je hoofd, vaak hoor je het!
- Staat de laatste letter van ik-vorm in --> 'T SEXY FOKSCHAAP
Ja? --> t
Nee? --> d

Fietsen --> ik fiets --> 's' zit in het fokschaap --> fietste
Leven --> ik leef --> 'v' zit niet in het fokschaap --> leefde

Slide 27 - Tekstslide

Vul de persoonsvorm in de verleden tijd in.

Mijn vader (lachen).......... heel hard.

Slide 28 - Open vraag

Vul de persoonsvorm in de verleden tijd in.

De docenten (praten)........................over de toets.

Slide 29 - Open vraag

Vul de persoonsvorm in de verleden tijd in.

Mijn neefje (eten)...............een hamburger.

Slide 30 - Open vraag

Klassikaal oefenen
VOORBEELD: 
De apen (maken)...................... veel geluid.

Stap 1: wat is de ik-vorm?
Stap 2: wat is daar de laatste letter van?
Stap 3: staat deze letter in 't sexy fokschaap?
Stap 4: enkelvoud of meervoud? 

Nu jullie:
De juf (schreeuwt)..................tegen de leerlingen.
Ik (vertel)...................een geheimpje tegen jou.

Slide 31 - Tekstslide

Schrijven van het voltooid deelwoord
Voltooid deelwoorden beginnen met -ge / -be / -ver

1. Het voltooid deelwoord van een werkwoord zoals spelen eindigt op –d:
gespeeld
2. Het voltooid deelwoord van een werkwoord zoals stoppen eindigt op –t:
gestopt
3. Het voltooid deelwoord van een werkwoord zoals slapen eindigt op –en:
geslapen 

Hierbij kun je dezelfde trucjes aanhouden als bij de verleden tijd!

Slide 32 - Tekstslide

Schrijven van het voltooid deelwoord
Wanneer is het een -t of een -d? Maak het woord langer, vaak hoor je het dan!

Het meisje is erg verandert / veranderd.
Als je het voltooid deelwoord langer maakt, hoor je dat het een –d moet zijn: veranderde.

De jongen heeft hard gefietst / gefietsd.
Als je het voltooid deelwoord langer maakt, hoor je dat het een –t moet zijn: gefietste.



Slide 33 - Tekstslide

Welke vorm moet het zijn?
Het kind heeft heel hard ....(huilen).
A
Gehuild
B
Gehuilt

Slide 34 - Quizvraag

Welke vorm moet het zijn?
De mannen hebben een wedstrijd (karten)
A
gekart
B
gekard

Slide 35 - Quizvraag

Welke vorm moet het zijn?

Ik heb een foto (posten).
A
gepost
B
gesposd

Slide 36 - Quizvraag

Nu oefenen we de verleden tijd en het voltooid deelwoord door elkaar!

Slide 37 - Tekstslide

Jij (voeren) gisteren een goed gesprek.

Slide 38 - Open vraag

Wij (klappen) vorige week tijdens het Songfestival.

Slide 39 - Open vraag

Ik heb altijd in jou (geloven).

Slide 40 - Open vraag

Ik heb een hele leuke dag (beleven)

Slide 41 - Open vraag

Vorig jaar (verhuizen) wij naar een ander dorp.

Slide 42 - Open vraag

Oefenen!
Hoera, je weet nu hoe je een persoonsvorm in de verleden tijd maakt en je kunt een goed voltooid deelwoord schrijven!

Maak nu om te oefenen: 
BK: 13-15-19-20
KGT: 11-13-16-19

Slide 43 - Tekstslide