WERKWOORDSPELLING D-toets

TEGENWOORDIGE TIJD
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
ONDERSTREEP ook het onderwerp!

- 10 zinnen
-15 punten (10 voor spelling, 5 voor het onderwerp)

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

TEGENWOORDIGE TIJD
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
ONDERSTREEP ook het onderwerp!

- 10 zinnen
-15 punten (10 voor spelling, 5 voor het onderwerp)

Slide 1 - Tekstslide

1. Mijn favoriete tennisser …. bijna nooit. (verliezen)
  • Mijn favoriete tennisser verliest 
2. Wie …. jij de grappigste komiek van Nederland? (vinden)
  • vind jij 
3. ….. de chef-kok altijd dit soort smerige maaltijden? (bereiden)
  • Bereidt de chef-kok 
4. Morgen …. ik mijn huiswerk weer maken. (zullen)
  • zal ik 
5. Het hele team …. op kamp. (meegaan)
  • Het hele team gaat mee 

Slide 2 - Tekstslide

6. Sinds wanneer…. je telefoon zo slecht … ? (opladen)
  • laadt je telefoon ... op
7. …. toch eens volwassen! (worden)
  • Word 
8. Door een gebrek aan concentratie …. hij te scoren. (vergeten)
  • vergeet hij 
9. Het volledige peloton …. bij de koplopers. (aansluiten)
  • Het volledige peloton sluit aan 
10. Een mooier cadeau …. je hem niet geven. (kunnen)
  • kan/kun je 

Slide 3 - Tekstslide

VERLEDEN TIJD 
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
ONDERSTREEP ook het onderwerp!

- 10 zinnen
-15 punten (10 voor spelling, 5 voor het onderwerp)

Slide 4 - Tekstslide

1. Wie …. daar allemaal om zijn grap? (lachen)
  • Wie lachten 
2. De kandidaten …. de mol op zijn woord. (geloven)
  • De kandidaten geloofden 
3.Waarom …. wij jou hebben moeten geloven? (zullen)
  • zouden wij 
4. De meisjes …. de hele nacht door! (praten)
  • De meisjes praatten 
5. De directeur …. de vragen van zijn werknemers niet. (beantwoorden)
  • De directeur beantwoordde 

EV of MV?
eindigt STAM op 🐑?

Slide 5 - Tekstslide

6. …. jij vroeger ook cola met fanta? (mixen)
  • Mixte jij 
7. Wielrenner Tom Dumoulin …. snoeihard over het parcours. (racen)
  • Wielrenner Tom Dumoulin racete 
8. Memphis Depay …. de spits op prachtige wijze …. (vrijzetten)
  • Memphis Depay zette ... vrij
9. De taxichauffeur …. om ons gratis naar huis te brengen. (aanbieden)
  • De taxichauffeur bood aan 
10. De nieuwe president …. de vergadering goed …. (voorbereiden)
  • De nieuwe president bereidde... voor

EV of MV?
eindigt STAM op 🐑?

Slide 6 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD ALS 
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD 
Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.

(10 punten)

Slide 7 - Tekstslide

1. zijn ...... vrienden (vervelen) 
  •  verveelde
2. de ...... tegenstander (haten)
  • gehate
3. de ...... bevolking (beïnvloeden)
  • beïnvloede
4. het ...... clubje (oprichten)
  • opgerichte
5. het ...... verlies (delen)
  • gedeelde


zo KORT als mogelijk
Let wel op uitspraak
OMKEER regel

Slide 8 - Tekstslide


6. het...... kledingstuk (dragen)
  • gedragen
7. de...... kinderen (vermissen)
  • vermiste
8. de...... vluchtelingen (redden)
  • geredde
9. de...... spullen (vergeten)
  • vergeten
10. de...... prijzen (ontvangen)
  • ontvangen
zo KORT als mogelijk
Let wel op uitspraak

Slide 9 - Tekstslide

VOLTOOIDE DEELWOORDEN 
Maak een voltooid of onvoltooid deelwoord van de werkwoorden die tussen haakjes achter de zin staan.

(10 punten)

Slide 10 - Tekstslide

1. De hond had zijn voer binnen vijf seconden naar binnen ….. (schrokken)
  • geschrokt
2. Hebben jullie daar ook zo lekker ......? (lunchen)
  • geluncht
3. De buschauffeur heeft de afslag ......(missen)
  • gemist
4. Ik heb zijn leugens nooit ....... (geloven)
  • geloofd
5. De studente heeft lange tijd met grote schulden ....... (tobben)
  • getobd

Slide 11 - Tekstslide

6. Heeft de leerling zich weer zo aan zijn klasgenoten.....? (ergeren)
  • geërgerd
7. Op de basisschool heb ik heel veel zinnen....... (ontleden)
  • ontleed
8. Die kans heeft zijn groter broer hem.......(ontnemen)
  • ontnomen
9 ......., ben ik door mijn ouders. (brengen)
  • Gebracht
10. Er zijn hier hele vreemde dingen....... (gebeuren)
  • gebeurd


Slide 12 - Tekstslide

COMBINATIEOEFENING 
A. Zet de werkwoorden, die tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin.
B. Benoem ook de werkwoordsvorm.
PV TT           (persoonsvorm tegenwoordige tijd)
PV VT          (persoonsvorm verleden tijd)
VD                (voltooid deelwoord)
VD BN         (voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord)
INF               (infinitief)
(30 punten)

Slide 13 - Tekstslide

1. De stoute kinderen hebben ’s nachts de hele vloer ..... (schrobben)
  • geschrobd  -- VD
2. Wat .... jij straks voor dat prachtige schilderij? (bieden) 
  • bied /bood --  PV (tt/vt)
3. Ben jij tegen die zojuist..... deur aangelopen? (verven) 
  • geverfde -- VD BN
4. In de brugklas hebben wij elkaar....... (ontmoeten) 
  • ontmoet --  VD
5. Garrix en Avicii. ... tijdens hun vorige optredens elkaars platen. (mixen) 
  • mixten --  PV VT

Slide 14 - Tekstslide

6. De bruid.... vandaag haar man nooit meer te verlaten. (beloven) 
  • belooft --  PV TT
7. De...... mug kon niet meer vliegen. (pletten) 
  •  geplette -- VD BN
8. Deze.... talenten verdienen een betere club. (onderschatten) 
  • onderschatte --  VD BN
9. Zijn ex-vrouw heeft hem vorig jaar nog.... nooit te verlaten. (beloven) 
  • beloofd -- VD
10. De kandidaten ... vorige week alle vragen in een keer goed! (raden) 
  • raadden -- PV VT

Slide 15 - Tekstslide

11. Helaas hadden wij iets te vroeg...... (juichen)
  •  gejuicht -- VD
12. ..... de toppers van nu vroeger ook altijd in de achterhoede? (finishen) 
  • Finishten ---PV VT
13. Zij heeft alle afspraken moeten .... (afzeggen) 
  • afzeggen --- INF
14. De spelers van Ajax .... de bal steeds zo slecht in. (ingooien) 
  • gooiden/gooien --- PV (tt/vt)
15. Nipt.... wedstrijden onthoud je het langst. (verliezen) 
  • verloren --- VD BN

Slide 16 - Tekstslide

Aantal punten = X (bijv. 64)

 

80 - X = Y
bijv 80 64 16
Y : 4= Z
bijv. 16 : 4 = 4
10 - Z = ?
bijv. 10 - 4 = 6,0
80 P
10
75 P
8,8
70 P
7,5
65 P
6,3
64 P
6,0
63 P
5,8
62 P
5,5
61 P
5,3
60 P
5,0

Slide 17 - Tekstslide