Les H2 10 juni 2020

Welkom!
Herhaling grammatica blok 5
Les H2 - 10 juni 2020
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Herhaling grammatica blok 5
Les H2 - 10 juni 2020

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
- voegwoorden;
- hoofd- en bijzinnen;
- bijwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Zinnen met meedere persoonsvormen (samengestelde zinnen) worden aan elkaar geplakt door voegwoorden.

Ik ben ziek, dus ik blijf thuis.
In deze zin twee persoonsvormen: 'ben' en 'blijf'.
Deze twee zinnen worden aan elkaar gevoegd met het voegwoord 'dus'.

Slide 3 - Tekstslide

Noteer het voegwoord van deze zin:

Ik leer voor de toets, want ik wil een goed cijfer halen.

Slide 4 - Open vraag

Noteer het voegwoord van deze zin:

Mijn vader is jarig vandaag, daarom viert hij een feest.

Slide 5 - Open vraag

Twee soorten voegwoorden
Er zijn twee soorten voegwoorden en die doen ook verschillende dingen.

Nevenschikkende voegwoorden: voegen twee gelijke delen aan elkaar, twee hoofdzinnen.
Onderschikkende voegwoorden: voegen twee ongelijke delen aan elkaar, een hoofdzin en een bijzin.

Hoe kun je dat verschil nu herkennen? 
Nevenschikkende voegwoorden kun je uit je hoofd leren (en, maar, want, dus, of);
In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar, daar kan niets tussen komen. Als je het nevenschikkende voegwoord weglaat, dan houd je twee goede zinnen over.

Het is mooi weer, dus ik ga naar het strand.
Het is mooi weer. (ow: het en pv: is, naast elkaar)
Ik ga naar het strand. (ow: ik en pv: ga, naast elkaar)

Slide 6 - Tekstslide

Als je een onderschikkend voegwoord weglaat, heb je één zin die niet klopt (de bijzin):
Als je laat thuis bent, heb ik het eten al opgegeten.

*Je laat thuis bent. (<-- bijzin)
Heb ik het eten al opgegeten. (<-- hoofdzin)

Slide 7 - Tekstslide

Een hoofdzin is op zichzelf een goede zin.
Een bijzin heeft altijd een hoofdzin nodig.

Hoofdzin: onderwerp en persoonsvorm naast elkaar;
Bijzin: tussen onderwerp en persoonsvorm kan iets staan (bijv. 'niet')

Heb ik het eten al opgegeten - *heb niet ik het eten al opgegeten.
als je 'laat thuis' bent. ('laat thuis' staat tussen ond. en pv).

Slide 8 - Tekstslide

1. Noteer het voegwoord van deze zin.
2. Geef aan of het voegwoord nevenschikkend is of onderschikkend.
Ik kom naar je toe, zodra ik thuis ben.

Slide 9 - Open vraag

1. Noteer het voegwoord van deze zin.
2. Geef aan of het voegwoord nevenschikkend is of onderschikkend.
Ik hoop dat het mooi weer wordt.

Slide 10 - Open vraag

Ik kom naar je toe, zodra ik thuis ben.

Deze zin bestaat uit (let op volgorde):
A
een hoofdzin + hoofdzin
B
een bijzin + bijzin
C
een hoofdzin + bijzin
D
een bijzin + hoofdzin

Slide 11 - Quizvraag

In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm altijd naast elkaar.
A
Dat is juist.
B
Dat is onjuist.

Slide 12 - Quizvraag

In een bijzin staan onderwerp en persoonsvorm nooit naast elkaar.
A
Dat is juist.
B
Dat is onjuist.

Slide 13 - Quizvraag

In een bijzin kúnnen persoonsvorm en onderwerp naast elkaar staan, maar je kunt er altijd nog iets tussen zetten.

Zodra je weggaat.
Zodra je niet weer weggaat.

Slide 14 - Tekstslide

Aan welke twee dingen kun je zien dat dit een samengestelde zin is:

Als je jarig bent, mag je taart eten.

Slide 15 - Open vraag

Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord:
Het mooie meisje 
Het meisje is mooi.


Slide 16 - Tekstslide

Waarover zegt het bijwoord iets in een zin?

Slide 17 - Open vraag

Benoem het woord tussen haken.

Het meisje zingt [mooi].
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 18 - Quizvraag

Paddenstoelen groeien soms in een [heel] grote kring.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 19 - Quizvraag

Noteer het bijvoeglijk naamwoord van deze zin:

Ik was hier zo tevreden geweest.

Slide 20 - Open vraag

Noteer de bijwoorden in deze zin:

Ik was hier zo tevreden geweest.

Slide 21 - Open vraag

Benoem de woorden tussen haken.
(1) [Ik] wil jou (2) [graag] nog (3) [één] keer zien, (4) [voordat] je me (5) [verlaat].

Kies uit: bnw, bw, pers.vnw, zww, hww, kww, onb.hoofdtelw., bep.hoofdtelw. nevensch.vw, ondersch.vw.

Slide 22 - Open vraag

Vragen/onduidelijkheden over de lesstof?

Slide 23 - Open vraag

Vergeet niet om ook de woorden te leren!

Woordenlijst op It's learning.

Slide 24 - Tekstslide