Lezen Hoofdstuk 3 + 4 enkelvoudige/meervoudige argumentatie

Wat is het verschil tussen een mening en een feit?
A
Een mening is individueel, een feit is algemeen.
B
Een mening is niet controleerbaar, een feit wel.
C
Een menig is controleerbaar, een feit niet.
D
Een mening is algemeen, een feit is individueel.
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat is het verschil tussen een mening en een feit?
A
Een mening is individueel, een feit is algemeen.
B
Een mening is niet controleerbaar, een feit wel.
C
Een menig is controleerbaar, een feit niet.
D
Een mening is algemeen, een feit is individueel.

Slide 1 - Quizvraag

Standpunt = mening = wat je van iets vindt.


Argument = reden.


Onderbouwen = met argumenten je standpunt uitleggen, verdedigen.


Feitelijk argument > kun je controleren.


Waarderend argument > op basis van wat je vind; dat is niet te controleren

Slide 2 - Tekstslide

Soorten argumenten: blz. 176-177
Soorten argumenten: feitelijk, ervaring, gezag, nut of ongewenst gevolg, veronderstelling, vermoeden, vergelijking, emotioneel, moreel

Slide 3 - Tekstslide

Mevrouw Gerrits is docent Nederlands op OSG Sevenwolden.
A
Feit
B
Mening

Slide 4 - Quizvraag

De argumentatie kun je in een blokjesschema zetten. Zie blz 96.


Signaalworden die horen bij standpunten:

ik vind, volgens ons, zij denkt dat, de schrijver is van mening dat, dus, daarom, kortom

Een argumentatie kun je in een argumentatiestructuur zetten. Van boven naar beneden is 'want'. 

Van onder naar boven is 'dus', 


Signaalwoorden die horen bij een standpunt:

ik vind, volgens ons, zij denkt dat, de schrijver is van mening dat, onze conclusie is, dus, daarom, kortom.....


Signaalwoorden die horen bij een argument:

dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat , de reden hiervoor is, want....


Slide 5 - Tekstslide

Opbouw argumentatie
Structuur:

Standpunt
Argument
want / omdat
dus / daarom

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het feitelijke argument?
'Ik koop liever bij de Aldi dan bij Albert Heijn, want...
A
De Aldi is een stuk goedkoper.
B
Ik vind de medewerkers van de Aldi veel aardiger

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een feitelijk argument? Ik koop liever bij de Aldi dan bij de Albert Heijn...
A
want de Aldi is een stuk goedkoper.
B
want ik vind de Aldi mooier dan de Albert Heijn.
C
want ik vind de medewerkers bij de Aldi aardiger dan bij de Albert Heijn.
D
want ik vind het logo van de Aldi mooier dan dat van de Albert Heijn.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een tegenargument?
A
Een synoniem voor een weerlegging
B
Een argument tegen een argument
C
Een argument tegen een standpunt
D
Alle 3 juist

Slide 9 - Quizvraag

Aan welke signaalwoorden herken je een tegenargument?
A
maar, hoewel, echter
B
terwijl, namelijk, in
C
de reden hiervoor, terwijl, daarom
D
allemaal correct

Slide 10 - Quizvraag

Een enkelvoudige argumentatie is...
A
als een schrijver meer argumenten gebruik,t om zijn mening kracht bij te zetten.
B
Wanneer een schrijver een argument onderbouwt met een ondersteunend argument.
C
Als een schrijver zijn standpunt met maar één argument onderbouwt.

Slide 11 - Quizvraag

Een weerlegging is ook een Standpunt
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

wat is het argument in deze zin?
'kerncentrales zijn niet veilig, omdat een klein foutje van een medewerker kan leiden tot een enorme ramp.'
A
Kerncentrales zijn niet veilig.
B
Een klein foutje van een medewerker kan leiden tot een enorme ramp.

Slide 13 - Quizvraag

Enkelvoudige argumentatie

Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met één argument:


Roken moet verboden worden.

1) roken is ongezond.



Slide 14 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie

Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met twee of meer argumenten:


Roken moet verboden worden:

1) Roken is ongezond.

2) Roken is vies voor niet-rokers.








Slide 15 - Tekstslide

(Enkelvoudige) onderschikkende argumentatie


Een schrijver onderbouwt één argument met een ondersteunend argument:





Slide 16 - Tekstslide

Combinatie van argumentaties (mengvorm)
Een schrijver onderbouwt twee of meer argumenten met een ondersteunend argument:

Slide 17 - Tekstslide

Welke argumentatie wordt hier gebruikt?
Het was geen leuk festival want...

A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkend, afhankelijke argumentatie
D
Nevenschikkend, onafhankelijke argumentatie

Slide 18 - Quizvraag


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
Nevenschikkend, onafhankelijke argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
combinatie van argumentaties (mengvorm)

Slide 19 - Quizvraag


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
Nevenschikkend, argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
combinatie van argumentaties

Slide 20 - Quizvraag


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
Nevenschikkend, argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
combinatie van argumentaties (mengvorm)

Slide 21 - Quizvraag

Opdrachten voor deze week
Opdracht 1 t/m 3 blz. 177 t/m 184

Slide 22 - Tekstslide