Biologie 1E extra basisstof

blessures 

Je kent het skelet van verschillende zoogdieren
Theorie blz 31 
 Soorten topgangers
controle vragen
Maak de opdrachten bij de extra basisstof. 
Samenvatting
Wat heb je geleerd
Maak de opdrachten verder af
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

blessures 

Je kent het skelet van verschillende zoogdieren
Theorie blz 31 
 Soorten topgangers
controle vragen
Maak de opdrachten bij de extra basisstof. 
Samenvatting
Wat heb je geleerd
Maak de opdrachten verder af

Slide 1 - Tekstslide

Blessures
Een beschadiging aan je botten, gewrichten en spieren heet een blessure. 

Er zijn de volgende soorten:
- Botblessure 
- Gewrichtsblessures 
- Spierblessures 



Slide 2 - Tekstslide

Botblessures

Botbreuk: 
Een bot is gebroken. Een arts opereert of zet de botstukken.


Slide 3 - Tekstslide

Gewrichtblessures
Ontwrichting: 
De gewrichtsknobbel schiet uit de gewrichtskom. 

Verstuiking (verzwikking): 
Het gewrichtskapsel rekt te ver uit of scheurt in.


Slide 4 - Tekstslide

Spierblessures
Spierpijn: 
Er blijven afvalstoffen in de spier achter.

Spierkneuzing: 
Er zijn bloedvaatjes in de spier stukgegaan.

Spierkramp: 
Een spier trekt plotseling samen.

Spierscheuring of zweepslag: 
Er ontstaat een scheurtje in de spier.

Slide 5 - Tekstslide

Blessures voorkomen
Je kunt blessures voorkomen door:
beschermende middelen, zoals kniebeschermers

intapen: gewrichten beschermen

warming-up: goede doorbloeding van spieren

cooling-down: afvalstoffen afvoeren

Slide 6 - Tekstslide

Lichaamshouding
De manier waarop je zit, staat en beweegt heet lichaamshouding.

Fout tillen: 
Met gebogen rug. De kraakbeenschijven worden op één punt in elkaar gedrukt.

Goed tillen: 
Met rechte rug, vanuit de benen.

Goed zitten: 
Let op de regels voor goed zitten.

Slide 7 - Tekstslide

Voetbalknie

Kraakbeen in het kniegewricht is  gescheurd.

Slide 8 - Tekstslide


Een botbreuk is een acute blessure

A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Welk soort blessure zie je hier?
A
Verzwikking
B
Spierscheuring
C
Kneuzing
D
Spierpijn

Slide 10 - Quizvraag

Bouwplan van zoogdieren
Zoogdieren
Alle zoogdieren hebben een skelet. Mensen zijn ook zoogdieren. Je skelet geeft stevigheid en vorm aan je lichaam. 
Skelet
We verdelen het skelet in: 
  • de schedel
  • de wervelkolom 
  • de ribbenboog 
  • de schouders en het bekken 
  • de ledematen

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt het verschil tussen zoolganger, teengangers en hoefgangers uitleggen.
  • Je kunt zoolgangers, teengangers en hoefgangers herkennen.
  • Je kunt vertellen welke aanpassingen dieren hebben aan hun omgeving

Slide 12 - Tekstslide

Topgangers (=hoefgangers), zoolgangers en teengangers. 

Slide 13 - Tekstslide

0

Slide 14 - Video

zoolganger/ teenganger/ topganger (hoefganger)

Slide 15 - Tekstslide

0

Slide 16 - Video

Hoefganger
Loopt op de hoef => op de nagel die op de top van de teen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Teenganger
Loopt op de teenkootjes

Slide 19 - Tekstslide

Kat
teenganger

Slide 20 - Tekstslide

Zoolganger
Loopt op de gehele voet

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Link

Welke pootsoort heeft een egel?
A
Zoolganger
B
Teenganger
C
Topganger

Slide 25 - Quizvraag

Kies het juist antwoord:
"Kijk naar de afbeelding. Wat voor dier zou hier afgebeeld kunnen zijn?"
A
Teenganger, net als een paard.
B
Teenganger, net als een kat.
C
Topganger, net als een paard.
D
Topganger, net als een kat.

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Link


Een varken is een... 
A
topganger/hoefganger
B
zoolganger
C
teenganger

Slide 28 - Quizvraag

wat voor soort "ganger" is dit?
A
een zoolganger
B
een top/hoefganger
C
een teenganger

Slide 29 - Quizvraag

een voorbeeld van een teenganger is een
A
mens
B
paard
C
beer
D
hond

Slide 30 - Quizvraag

Kijk naar het plaatje. Dit is het skelet van een rat. Een rat is een....
A
zoolganger
B
teenganger
C
hoefganger

Slide 31 - Quizvraag

hoefganger
zoolganger
teenganger

Slide 32 - Sleepvraag

een beer is een :
A
topganger
B
teenganger
C
zoolganger
D
hoefganger

Slide 33 - Quizvraag

Aanpassingen aan de leefomgeving
Organismen passen zich aan, aan hun leefomgeving.
Dit doen zij om de kans op overleving te vergroten.
Dit gebeurt door natuurlijke selectie/evolutie.

Je moet bij organismen kunnen uitleggen hoe zij zijn aangepast aan hun omgeving. Hierna een aantal voorbeelden

Slide 34 - Tekstslide

De mol
De mol leeft onder de grond.
Hij graaft gangen.
In deze gangen jaagt hij op regenwormen en insekten.
Het is donker in deze tunnels.
Hoe is de mol aangepast aan zijn omgeving?
(Klik de hints aan)
De mol leeft in het donker.
Is het belangrijk dat hij kan zien?
1
De mol leeft onder de grond.
Hij moet gangen graven
2
De mol leeft in het donker.
Hoe weet hij waar de regenwormen zijn?
3
De mol leeft onder de grond.
Is het handig als het dier vies/nat/koud wordt?
4

Slide 35 - Tekstslide

De mol
Hoe is de mol aangepast aan zijn omgeving?
Hij leeft onder de grond. Goede ogen zijn in het donker niet belangrijk. Hij heeft dus hele slechte ogen

De mol moet gangen  graven en heeft dus grote voorpoten waarmee hij heel goed kan graven
De mol ziet onder de grond niet. Maar hij kan heel goed voelen. Hij voelt de trillengen die diertjes maken en kan ze zo vangen.
De mol mag niet vies/nat/koud worden. Daarom heeft hij een dichte vacht waaraan het vuil en vocht zich niet makkelijk hecht

Slide 36 - Tekstslide

Skelet mol
De voorpoten zijn dus zo aangepast dat ze gemakkelijk aarde opzij kunnen schuiven
De leefomgeving bepaalt zo het bouwplan (skelet) van een dier. Dit bepaalt of zij kunnen (over)leven in een gebied

Slide 37 - Tekstslide

De uil
De uil jaagt op konijnen en muizen.
De prooidieren bewegen zich heel stil.
De prooidieren komen meestal in de schemering te voorschijn.
De prooidieren zijn heel voorzichtig: bij het kleinste geluidje vluchten ze.
Hoe heeft de uil zich aangepast aan de omgeving?
(klik op de  hints)
De uil jaagt op muizen.
Hoe weet hij waar die zijn?
1
De uil jaagt op muizen.
Hoe pakt hij ze?
2
De uil jaagt op muizen.
Hoe maakt hij ze dood?
3
De uil jaagt op muizen.
Die schrikken heel snel.
Hoe zorgt hij ervoor dat hij niet opgemerkt wordt
4
De uil jaagt op muizen.
Die komen in de schemer naar buiten.
Hoe ziet hij ze?
5

Slide 38 - Tekstslide

De uil
Hoe heeft de uil zich aangepast aan zijn omgeving?
Zeer goede oren, waarmee hij de muizen kan horen lopen
Zeer goede ogen, waarmee hij in de schemer kan zien
hele zachte veren, waardoor hij geluidloos kan vliegen.
Prooidieren horen de uil dus niet aankomen
Sterke klauwen waarmee hij zijn prooi kan vangen
Scherpe snavel, waarmee hij zijn prooi in stukken kan scheuren

Slide 39 - Tekstslide

De reiger
Hoe is de reiger aangepast aan zijn omgeving?
Lang nek om...
Lange poten om....
Scherpe snavel om...

Slide 40 - Tekstslide

De reiger
Je kunt zien dat het bouwplan van de r
reiger hetzelfde is als dat van andere
gewervelden.
Kijk eens goed naar de halswervels:
Het zijn er net zoveel als bij de mens.

Slide 41 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de opdrachten van deze les in je werkboek
timer
20:00

Slide 42 - Tekstslide

Samenvatting

Slide 43 - Tekstslide

blessures 

Je kent het skelet van verschillende zoogdieren
Theorie blz 31 
 Soorten topgangers
controle vragen
Maak de opdrachten bij de extra basisstof. 
Samenvatting
Wat heb je geleerd
Maak de opdrachten verder af

Slide 44 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 45 - Open vraag