Pak je boek (blz. 240-241) en schrift alvast voor je.
timer
2:00
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom klas 1
Ga zitten volgens de plattegrond.
Pak je boek (blz. 240-241) en schrift alvast voor je.
timer
2:00
Slide 1 - Tekstslide
1. Kort terugkijken op paragraaf 8 t/m 11 van werkwoordspelling.
* Wat is ook alweer het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord?
2. Verder met cursus 7, paragraaf 12:
De vijf onregelmatige werkwoorden
3.Gezamenlijk afronden.
In deze les gaan we
Slide 2 - Tekstslide
De lesdoelen
Je weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
Je weet wat de vijf onregelmatige werkwoorden zijn en welke vormen deze kunnen aannemen.
Slide 3 - Tekstslide
6.2
Slide 4 - Tekstslide
Werkwoorden
In het Nederlands bestaan sterke en zwakke werkwoorden. Om werkwoorden goed te kunnen spellen, moet je weten wat het verschil is tussen beide soorten werkwoorden.
Cursus 7, paragraaf 9
Slide 5 - Tekstslide
Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.
lopen - liepen
zoeken - zochten
gaan - gingen
Zwakke werkwoorden zijn niet sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.
hopen - hoopten
maken - maakten
bestellen - bestelden
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Zij... (zeggen, v.t.) zich ontzettend in de zomervakantie.
A
zegden,
sterk werkwoord
B
zeiden,
sterk werkwoord
C
zegden,
zwak werkwoord
D
zeiden,
sterk werkwoord
Slide 8 - Quizvraag
Vorig weekend ... (besteden, v.t.) wij veel tijd aan voetbal.
A
besteden
B
besteedden
C
besteede
D
besteedde
Slide 9 - Quizvraag
Mijn opa ... (verlaat, v.t.) de verjaardag al na anderhalf uur.
Slide 10 - Open vraag
Wat is een voorbeeld van een sterk werkwoord?
A
Werken
B
Lopen
C
Leren
D
Houden
Slide 11 - Quizvraag
'Fietsen' verandert in de verleden tijd naar 'fietsten'. Is dit een sterk of een zwak werkwoord?
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een kenmerk van sterke werkwoorden?
A
Ze hebben geen infinitief
B
Ze vormen de verleden tijd met -de(n) of -te(n)
C
Ze veranderen van klinker in de verleden tijd
D
Ze hebben altijd een ge- voor de stam
Slide 13 - Quizvraag
Onregelmatige werkwoorden...
zijn werkwoorden met afwijkende schrijfregels.
In het Nederlands zijn hier vijf van.
Slide 14 - Tekstslide
Persoonsvorm verleden tijd
Om een persoonsvorm in de verleden tijd moet je eerst weten of het werkwoord sterk of zwak is.
Vervolgens kun je er op drie manieren achterkomen hoe je de persoonsvorm moet spellen.
Stappenplan
Slide 15 - Tekstslide
Persoonsvorm verleden tijd
Lopen -> liepen, blaas -> blies.
Rijden -> reden, hebben -> hadden.
Ik bond, want wij/jullie/zij bonden.
Hij beet, want wij/jullie/zij beten.
1. Schrijf het werkwoord zo kort mogelijk.
2. Schrijf alleen dubbele letters als dat nodig is voor de uitspraak.
3. Schrijf alleen dubbele letters als dat nodig is voor de uitspraak.
Slide 16 - Tekstslide
Persoonsvorm verleden tijd
Om een persoonsvorm in de verleden tijd moet je eerst weten of het werkwoord sterk of zwak is.
Vervolgens kun je er op drie manieren achterkomen hoe je de persoonsvorm moet spellen.
Stappenplan
Slide 17 - Tekstslide
Bij welk werkwoord hoort het werkwoord tussen haakjes?
Reanne (heeft) gesolliciteerd als vakkenvuller bij de Albert Heijn.
A
zijn
B
hebben
C
willen
D
kunnen
Slide 18 - Quizvraag
Bij welk werkwoord hoort het werkwoord tussen haakjes?
Wanneer (zou) je voor een afspraak met de tandarts willen komen?
A
zijn
B
hebben
C
kunnen
D
zullen
Slide 19 - Quizvraag
Bij welk werkwoord hoort het werkwoord tussen haakjes?
Door een slechte verbinding (kan) ik de online lessen niet volgen.
A
zijn
B
hebben
C
kunnen
D
zullen
Slide 20 - Quizvraag
Wat
Cursus 7, paragraaf 12 (blz. 238-239)
Onregelmatige werkwoorden Opdracht 2 t/m 6.
Hoe
Eerste 5 minuten: stilte, zelfstandig.
Tweede 5 minuten: evt. in tweetallen en muziek.
Hulp
Ik loop na vijf minuten een rondje om vragen te beantwoorden.
Tijd
Tien minuten.
Klaar
Begin alvast met opdracht 7.
Aan de slag
timer
10:00
Slide 21 - Tekstslide
De lesdoelen
Je weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
Je weet wat de vijf onregelmatige werkwoorden zijn en welke vormen deze kunnen aannemen.
Slide 22 - Tekstslide
Morgen ... ik hopelijk kampioen.
(worden, t.t.)
A
werd
B
word
C
wort
D
wordt
Slide 23 - Quizvraag
Mijn hond ... naar huis via de Voorstraat.
(lopen, v.t.)
A
loopte,
sterk werkwoord
B
loopte,
zwak werkwoord
C
liep,
sterk werkwoord
D
liep,
zwak werkwoord
Slide 24 - Quizvraag
Er zijn drie manieren om erachter te komen hoe je een persoonsvorm verleden tijd van een sterk werkwoord moet spellen. Noem twee van deze manieren.
Slide 25 - Open vraag
Einde van deze les!
Als het goed is weet je nu:
Wat een sterk werkwoord is en waarom we dat 'sterk' noemen.
Wat een zwak werkwoord is en waarom we dat 'zwak' noemen.
Op welke drie manieren je de persoonsvorm verleden tijd van een sterk werkwoord kunt spellen.
Slide 26 - Tekstslide
Ik wil voor mijn verjaardag 9 gasten uitnodigen.
A
gasten is een 'moeilijk werkwoord'
B
'wil is een 'moeilijk werkwoord'
C
uitnodigen is een 'moeilijk werkwoord'
Slide 27 - Quizvraag
maak zelf een zin waarin je een 'moeilijk werkwoord' gebruikt