1.3 budgetteren

Vandaag
quiz 1.2 (vorige les)
1.2 afmaken 10 minuten
vragen bespreken: 15, 21, 22
5 minuten 1.2 afmaken, start 1.3
uitleg 1.3
1.3 maken 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Vandaag
quiz 1.2 (vorige les)
1.2 afmaken 10 minuten
vragen bespreken: 15, 21, 22
5 minuten 1.2 afmaken, start 1.3
uitleg 1.3
1.3 maken 

Slide 1 - Tekstslide

1.3 Budgetteren moet je leren

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 
Je benoemt de verschillende soorten inkomsten en uitgaven
Je legt uit wat een budget en een begroting is
Je legt het belang van een budget uit
Je rekent met reserveringen 
Je rekent om van week, maand, jaar 

Slide 3 - Tekstslide

NIBUD
Nationaal Instituut voor BUDgetvoorlichting

Slide 4 - Tekstslide

Budgetteren
= uitgaven afstemmen op de inkomsten.

Het Nibud verdeeld de uitgaven in drie groepen:
- dagelijkse uitgaven;
- vaste lasten;
- incidentele uitgaven (hiervoor moet je reserveren).

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode.
Een begroting maak je dus altijd van te voren. Denk ook aan de Rijksbegroting.

Slide 7 - Tekstslide

Er zijn 3 inkomensvormen:
  • Inkomen uit arbeid (loon, salaris)           -- wel tegenprestatie
  • Inkomen uit bezit (rente, huur, pacht)  -- wel tegenprestatie
  • Overdrachtsinkomen (uitkering, zakgeld, kinderbijslag)           -- géén tegenprestatie

Slide 8 - Tekstslide

3 groep
  1. primair inkomen: inkomen uit arbeid en bezit
  2. secundair inkomen: overdrachtsinkomen
  3. inkomen in natura 

Slide 9 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Inkomsten
€    
Uitgaven
€   
Loon
1.250
Boodschappen
400
Huurtoeslag
340
Huur
1.050
Rente
5
Kleding
125
Totaal
€ 1.595
Totaal
€ 1.575
Soorten Uitgaven:
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 10 - Tekstslide

Soorten uitgaven
uitleg: 
regelmatig met wisselend bedrag 
vast moment, vast bedrag 
uitgaven > € 80 die je soms doet
Soorten Uitgaven:
Dagelijkse uitgaven

Vaste lasten

Incidentele uitgaven

Slide 11 - Tekstslide

Reserveren (= sparen)

Reservering per maand = benodigd bedrag : aantal maanden


Voorbeeldsom:
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?

--> Reservering per maand = € 1800 : 24 = € 75 

Slide 12 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 13 - Tekstslide

incidentele uitgaven
vaste lasten

Slide 14 - Sleepvraag

Reserveren (= sparen)

Reservering per maand = benodigd bedrag : aantal maanden


Voorbeeldsom:

Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?


Slide 15 - Tekstslide

Benzine tanken hoort bij de ...
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Wekelijkse uitgaven

Slide 16 - Quizvraag

Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is géén inkomensvorm?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
overdrachtsinkomen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is budgetteren?
A
een begroting maken
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven

Slide 19 - Quizvraag

Bij welke inkomensvorm is er geen sprake van een tegenprestatie?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
overdrachtsinkomen

Slide 20 - Quizvraag