2HVd les 2a

Welkom 2HVd
Taalvoutje

Zie jij de fout hiernaast? 
Hoe zou jij het corrigeren?
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2HVd
Taalvoutje

Zie jij de fout hiernaast? 
Hoe zou jij het corrigeren?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We hadden net afgesproken dat we naar de Mac zouden gaan, maar Gijs gooide ineens zijn … tegen de krib.
Wat moet er op de puntjes staan?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

planning van vandaag
  • planning t/m meivakantie
  • Grammatica Redekundig ontleden
  • Nederlands songbook + woordpost 
  • feedback

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lesdoel
  • je hebt een overzicht van de de planning t/m meivakantie
  • je hebt inzicht in je eigen kennis/vaardigheid van redekundig ontleden
  • je hebt een overzicht van de zinsdelen die je moet beheersen


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

planning t/m meivakantie
Dat wat leuk is en moet:
  • week 32: inleveren tekst boek 'de jongen op de berg'
  • week 33: toets grammatica zinsdelen + woordsoorten
Dat wat leuker is:
  • Nederlands songbook van klas 2HVd
  • woordpost
  • groepswerk zoveel mogelijk in de klas

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica
  • Redekundig ontleden: zinsdelen benoemen
  • Taalkundig ontleden: woordsoorten benoemen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Elk stukje hoort erbij
Elke stukje van de zin hoort erbij en heeft dus een naam. 
Alle losse delen vormen samen de gehele zin.
Je kan het vergelijken met een puzzel. Een puzzel is ook niet compleet als er een stukje mist. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

kleine quiz
Jullie zijn met Jara gekomen t/m het gezegde.

Houd zelf bij hoeveel vragen je goed / fout had!

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is redekundig ontleden ?
A
ontleden
B
ontleden van de zinsdelen
C
ontleden van de woordsoorten
D
iets met grammatica

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 1 van het redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp zoeken
C
strepen zetten
D
werkwoordelijk gezegde zoeken

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
de zin vragend maken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd)
D
A, B en C

Slide 12 - Quizvraag

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Wat is stap 2?
A
onderwerp benoemen
B
werkwoordelijk gezegde benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
zinsdeelstrepen zetten

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zet je de zinsdeelstrepen?

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

wat is de stap na de zinsdeelstrepen?
A
lijdend voorwerp benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
onderwerp benoemen
D
bijwoordelijke bepaling benoemen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp?
A
wie of wat + PV?
B
met wie of wat + PV?
C
getalproef
D
aan wie of voor wie + PV?

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stap 4 is het gezegde.
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
A
is hetzelfde als de PV in de zin
B
PV + alle andere werkwoorden in de zin

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord!
  • drukt een handeling, situatie of gebeurtenis uit
  • kun je vervoegen
  • het hele werkwoord heet: infinitief

Het werkwoord in de zin, is belangrijk om het gezegde juist te kunnen benoemen. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een koppelwerkwoord?

Slide 19 - Woordweb

een werkwoord dat het onderwerp in de zin 'koppelt' aan een naamwoord.
Koppelwerkwoorden
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
heten
dunken 
voorkomen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een naamwoordelijk gezegde bestaat altijd uit:
een werkwoordelijk deel
+
een naamwoordelijk deel.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een naamwoordelijk gezegde...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Naast het werkwoordelijk gezegde heb. je ook nog het naamwoordelijk gezegde.
Er zijn twee verschillen:
  • er zitten ook andere woorden dan werkwoorden in het naamwoordelijk gezegde
  • in een werkwoordelijk gezegde DOET iemand iets en in een naamwoordelijk gezegde IS iemand iets.
  • het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (werkwoorden) en een naamwoordelijk deel (geen werkwoorden)
  • in een naamwoordelijk gezegde zit altijd een koppelwerkwoord: 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, heten, dunken voorkomen.
  • Let op: sommige werkwoorden kunnen ook een hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord zijn! Dus kijk goed of iemand iets DOET of  IS.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde 2
Wanneer er een naamwoordelijk gezegde in een zin zit, dan is iemand dus iets.

Er zit dan NOOIT een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de zin, dus alleen nog mogelijk een bijwoordelijke bepaling, een bijvoeglijke bepaling en/of een voorzetselvoorwerp.

Voorbeeld:
WWG: Ik ga voor docent studeren = ga studeren
NWG: Ik ben al tien jaar docent = ben docent. ww = ben nw = docent
             De klas is vandaag erg druk = is erg druk. ww = is nw = erg druk

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

jouw score
> 5 fouten? Lees de stappen nog eens door, maak oefeningen, bestudeer je fouten en stel vragen 

< 5 fouten, > 2 fouten? Lees de stappen nog eens door, maak oefeningen, nakijken: zie je de fout?

< 2 fouten? Wat was je fout? Lezen of weten?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Het Nederlands songbook
  • Waarom? Om jouw een beetje beter leren kennen.
  • Wie ben jij?
  • Iedereen kijkt op zijn eigen manier naar de wereld.
  • Wat zie/hoor jij?
  • .... in Nederlandstalige muziek?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het Nederlands songbook?
  • iedere week songs van twee leerlingen uit de klas
  • Nederlandstalig nummer:  zanger/band + titel
  • Het is een nummer dat je raakt/mooi vindt
  • je vertelt in de klas waarom
  • zo we komen tot het songbook van klas 2HVd

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

woordpost
  • Waarom? om je woordenschat te vergroten
  • een onbekend woord: in welke zin ben het tegengekomen?
  • wat is de betekenis?
  • maak een eigen zin met deze betekenis
  • iedereen noteert in zijn schrift

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat ging er goed? Wat kan er beter? Ik hoor graag jouw feedback!

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

bedankt, tot morgen!

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies